1840
1910

William Graham Sumner

Politiek filosoof
Liberaal

Overzichten van liberale denkers bevatten meestal niet de naam van William Graham Sumner, rond 1900 hoogleraar aan de universiteit van Yale (in de Amerikaanse staat Connecticut). Dat heeft verschillende oorzaken. Om te beginnen kennen de Verenigde Staten geen (grote) partij die zich als liberaal afficheert. Sumner had zich in zijn tijd, de late negentiende en vroege twintigste eeuw, te verhouden tot de Republikeinen en de Democraten. Hij was partijpolitiek gezien een Republikein die soms, tot afgrijzen van zijn noordoostelijke academische omgeving, voor een Democraat koos, maar steeds meer in beide partijen gedesillusioneerd raakte. Daarbij komt dat Sumner doelbewust door latere generaties politiek-filosofen en historici is afgeschilderd als een verouderd sociaal-darwinist, van wie we niets meer zouden kunnen leren.

           Degenen die hem zo probeerden weg te zetten (helaas met succes) waren voorstanders van (veel) meer overheidsinvloed en -ingrijpen. Sumner beschouwde en benoemde die tendens als een kwalijke ontwikkeling. Juist zijn redevoeringen en publicaties waarin hij zich verzette tegen een staat die ‘het goede’ zou moeten doen, stempelen hem tot een liberaal in de traditionele (Europese) zin van het woord. Wat niet wil zeggen dat daar helemaal geen kanttekeningen bij zijn te zetten. Aan het einde zal ik twee belangrijke kanttekeningen plaatsen, die wellicht mede maken dat Sumner in menig canon van liberale denkers ontbreekt.

Leven en werk

Voor iemand die door linkse critici vaak werd afgedaan als een apologist van het grootkapitaal – hetgeen hij níet was – had Sumner een verrassend eenvoudige afkomst. Zijn vader was een arme immigrant uit het Engelse Lancashire, die het in de Verenigde Staten evenmin zou maken en in 1881 bijna even arm stierf als dat hij was begonnen. Zoon William Graham Sumner werd op 30 oktober 1840 geboren in Paterson in New Jersey. Dat was toen een stadje met ongeveer 7.500 inwoners, tegenwoordig behorend tot de agglomeratie New York City (gelegen aan de westkant). Zijn moeder, eveneens een arme Engelse immigrante, stierf toen hij amper 8 jaar oud was. Zijn jongere broer en hij kregen algauw een stiefmoeder die kil en schraperig was.

           Hoewel William van huis uit dus weinig positiefs mee kreeg, slaagde hij erin vanaf 1859 aan Yale University te studeren. Vanaf 1863 bracht hij, ook om niet aan de Amerikaanse Burgeroorlog te hoeven deelnemen, vier jaar door aan Europese universiteiten (Genève, Göttingen en Oxford). Tussen 1867 en 1872 was hij een tijdje redacteur van een kerkblad, en preekt verder vooral als (hulp)dominee. Hij hield er vaardigheid en aardigheid in het houden van lezingen aan over. Zijn geloof zegde hij nooit formeel op maar aan een student vertrouwde hij ooit toe dat hij het in een lade had opgeborgen.

Met ingang van september 1873 was Sumner hoogleraar politieke wetenschappen aan zijn alma mater, waar hij ook een studie in de sociologie zou opzetten. De rest van zijn leven zou hij hoogleraar blijven. Ondanks tal van publicaties legde hij de nadruk op het geven van colleges en het houden van toespraken. In het najaar van 1907 kreeg hij een eerste hersenbloeding. In 1909 ging Sumner met emeritaat. Aan het einde van datzelfde jaar kreeg hij een tweede hersenbloeding. Aan de gevolgen daarvan overleed hij op 10 april 1910.

‘The forgotten man’

Er is één concept van Sumner dat in de Verenigde Staten (niet in Europa) nog altijd op gezette tijden in het publieke discours opduikt. Wrang genoeg echter níet op de manier zoals Sumner de uitdrukking bedoelde, maar als het tegendeel. Het gaat om het begrip ‘the forgotten man’. Het is de schuld van president Franklin Delano Roosevelt (president vanaf 1933) en zijn adviseurs dat dit concept nu haaks staat op wat Sumner ermee bedoelde. Zij hebben het begrip van Sumner opgegraven en er bewust een heel andere draai aan gegeven. Zij duidden er de werklozen en anderen mee aan die voortaan ondersteuning van de overheid in het kader van Roosevelt’s New Deal kregen. ‘The forgotten man’ van en sinds Franklin Roosevelt is een hulpbehoevende persoon, aan wie de overheid geld verstrekt.

           ‘The forgotten man’ van William Graham Sumner was de noest werkende Amerikaanse burger die in zijn eigen onderhoud en dat van zijn gezin voorzag. Deze gewone man klaagde niet, en hij klopte niet aan bij de overheid. Niemand ‘zag’ hem staan maar zodra de overheid steunprogramma’s opzette was híj wel de man die de rekening diende te betalen in de vorm van hogere belastingen. Sumner keerde zich tegen de in zijn tijd al opkomende tendens om ‘hulp’ te verstrekken aan diegenen die erin slaagden hun noden of gewoonweg hun verlangens onder de aandacht van het publiek te brengen.

In algemene termen omschreef Sumner het verschijnsel aldus: ‘As soon as A observes something which seems to him to be wrong, from which X is suffering, A talks it over with B, and A and B then propose to get a law passed to remedy the evil and help X. Their law always proposes to determine what C shall do for X or, in the better case, what A, B and C shall do for X. As for A and B, who get a law to  make themselves do for X what they are willing to do for him, we have nothing to say except that they might better have done it without any law, but what I want to do is to look up C. I want to show what manner of man he is. I call him the Forgotten Man.’

Dat iemand die fysiek invalide was steun behoefde, stond voor Sumner buiten kijf. Maar wie was er verder ‘zwak’ of ‘arm’? Sumner meende dat daar geen duidelijke definitie van te geven was. In de politieke praktijk kwam het erop neer dat ‘the weak who constantly arouse the pity of humanitarians and philantropists are the shiftless, the imprudent, the negligent, the extravagant, and the vicious.’ Of en in hoeverre deze mensen daadwerkelijk steun behoefden, was niet waar het Sumner om ging. Zijn punt was dat er nooit rekening werd gehouden met ‘de vergeten man’. ‘Now, who is the Forgotten Man? He is the simple, honest laborer, ready to earn his living by productive work. We pass him by because he is independent, self-supporting, and asks no favors. He does not appeal to the emotions, or excite the sentiments. […] We do not remember him because he makes no clamor.’ In zijn toespraak – want hij lanceerde het begrip in een tweetal redvoeringen die hij begin 1883 hield – gaf Sumner tal van voorbeelden en nog enkele algemene omschrijvingen, waarvan er een luidde: ‘He works, he votes, generally he prays – but he always pays – yes, above all, he pays. He does not want an office. […] he is flattered before election. He is strongly patriotic. […] He is a commonplace man. He gives no trouble. He is not in any way a hero (like a popular orator); or a problem (like tramps and outcasts); nor notorious (like criminals); nor an object of sentiment (like the poor and the weak). […] All the burdens fall on him, or her, for it is time to remember that the Forgotten Man is not seldom a woman.’

Sentimentaliteit en socialisme

William Sumner was in veel opzichten sterk beïnvloed door Herbert Spencer, zijn oudere tijdgenoot uit Engeland. In het bijzonder gold dit voor de opvatting dat de mens productief was door zich te verhouden tot de natuur, oftewel door wat de natuur bood te bewerken en te verwerken. Aan dat gegeven, die natuurwet, viel niets te veranderen: de mens moest nu eenmaal werken om te kunnen leven en om het leven beter en aangenamer te maken. Het enige alternatief was het te halen bij andere mensen, maar dan ging dit ten koste van die anderen. De mens kon dus óf productief zijn óf hij kon roven. Het eerste betekende een nijver leven leiden, het tweede dat de samenleving zich op militaire avonturen richtte.

           Al diegenen die, vaak met de beste bedoelingen, met plannen kwamen om de samenleving beter te maken, gingen aan dit grondgegeven voorbij. Maar te denken dat dat de vruchten van arbeid zonder moeite te hoeven doen in onze schoot zullen vallen, of zonder anderen voor ons te laten werken, staat gelijk aan het geloof dat 2 plus 2 gelijk kan worden gesteld aan 5. In de negentiende eeuw is de gedachte opgerukt dat mensen ‘recht’ hebben op allerlei zaken, zonder enige relatie met de moeite die ze daarvoor zelf moeten doen. Een ‘sentimentele filosofie’ is opgestaan volgens welke niets waar is wat onaangenaam is. Onder invloed daarvan gaan mensen denken dat zij zich aan allerlei ‘hard things’ in het leven kunnen onttrekken, zoals ‘labor and trouble, reflection and forethought, pains and caution’. Het socialisme is volgens Sumner de meest extreme uitwas van deze filosofie. De socialist denkt dat de ellende de schuld van de samenleving is, ja dat die samenleving bewust zo is georganiseerd dat een deel van de bevolking in miserabele omstandigheden leeft. De socialist gelooft dat we de samenleving helemaal zo kunnen inrichten als we willen, zonder de realiteit van de natuurwetten in acht te nemen.

Vrijheid en vrijhandel

Sumner stelde dus dat er natuurwetten zijn waar wij ons niet aan kunnen onttrekken. De idee van natuurrecht wees hij echter af. Vrijheid, belangrijk als het is, was er bijvoorbeeld niet van nature. Nee, het diende moeizaam veroverd te worden. Daarin waren de beschaafde naties de afgelopen eeuwen stukje bij beetje geslaagd. Deze verworvenheid dreigde nu met de onder invloed van het ‘sentimentalisme’ (waaronder het socialisme) groeiende staatsinvloed weer teloor te gaan.

           Vrijheid houdt voor Sumner niet in dat de mens kan doen en laten wat hij wil. Zo’n ‘anarchistische’ vrijheid is ondenkbaar. Burgerlijke vrijheid wordt – als het goed is – mogelijk gemaakt door de wetten en instituties. Die moeten de persoonlijke vrijheid van individuen mogelijk maken; en ervoor zorgen dat rechten en plichten met elkaar in evenwicht zijn. Persoonlijke vrijheid bestaat, aldus Sumner, in ‘the chance to fight the struggle for existence for one’s self., to the best of one’s will and ability, within the bounds of one’s personal circumstances, for which other men are not responsible, without any risk of being compelled to fight the struggle for anybody else, and without any claim to the assistance of anybody else in one’s own.’

           In verband met zijn afwijzing van staatsinmenging werd Sumner er door zijn tegenstanders van beschuldigd de macht van het grootkapitaal te verdedigen. Sumner hield echter volstrekt niet van ostentatief ten toon gespreide rijkdom, maar wat hij bovenal afwees was dat rijken – personen en bedrijven – invloed in de democratie kochten. Dat zag hij als het grote gevaar van een democratie; dat zij ontaardde in een plutocratie. Een staat diende geen gunsten te verstrekken, niet aan mensen die zich als ‘behoeftig’ aandienden, maar evenmin aan (grote) ondernemingen die om subsidies vroegen of om invoerrechten zodat zij geen last hadden van buitenlandse concurrenten. Sumner streed fel tegen protectionisme, wat hij veroordeelde als een corrupt systeem ten nadele van de gewone man (en vrouw).

Imperialisme en oorlog

In 1898 trokken de Verenigde Staten ten strijde tegen Spanje, in een oorlog waarbij het land Cuba en de Filippijnen onder zijn hoede kreeg. De regering verdedigde dit laatste door te stellen dat zij deze landen ‘tijdelijk’ zou besturen totdat de inwoners aan zelfbestuur toe zouden zijn. Sumner veroordeelde zowel de oorlog als het feit dat de Verenigde Staten na hun overwinning het bestuur van beide landen van Spanje overnamen. Hij noemde dit ‘the conquest of the United States by Spain’. Hè, de VS hadden Spanje toch verslagen, niet andersom? Militair gezien wel, betoogde Sumner, maar de VS hadden zich altijd tegen kolonialisme verzet en nu volgden zij de eerste koloniale mogendheid, Spanje, juist in deze verderfelijke heerswijze. Er kon hierna op twee manieren met Cuba en de Filippijnen worden omgegaan. Of de Verenigde Staten maakten er de dienst uit, wat strijdig was met het altijd beleden beginsel van zelfbestuur. Of aan de inwoners van beide landen werd gelijke invloed op de regering van de Verenigde Staten gegeven, wat slecht zou zijn omdat die inwoners de democratische beginselen van de VS niet begrepen en deze dus alleen maar konden aantasten.

           Sumner wees oorlog af maar zag het tegelijkertijd als een onvermijdelijk en onuitroeibaar verschijnsel. Een regering mocht niet tot oorlog overgaan maar diende er wel klaar voor te zijn wanneer het ervan kwam. Er zouden zich nu eenmaal altijd belangenconflicten voordoen tussen verschillende landen. Was dit dan niet op te lossen door landen te laten samengaan [zoals Europese landen nu proberen in de EU; PvS]? Dat is een illusie, oordeelde Sumner. ‘It is a fallacy to suppose that by widening the peace-group more and more it can at last embrace all mankind. What happens is that, as it grows bigger, differences, discords, antagonisms, and war begin inside of it on account of the divergence of interests.’ Kwade passies maken nu eenmaal deel uit van de menselijke natuur, en die zullen altijd een uitweg zoeken.

Het liberalisme van Sumner

Veel van Sumner’s denkbeelden zijn typisch klassiek-liberaal te noemen. Daar passen, zoals ik aan het begin aangaf, twee kanttekeningen bij. Ten eerste was Sumner geen individualist. Zeker in het begin, in zijn tijd als predikant, wees hij individualisme zelfs aan als de bron van allerlei maatschappelijke kwalen. Geleidelijk aan werd dit wel minder bij hem, maar hij bleef het gezin zien als de kern van de samenleving. Bij zijn ideaal zélf te voorzien in je inkomen, dacht hij dan ook aan een man die dit inkomen verdiende voor zichzelf, en voor zijn vrouw en kinderen. Dit was uiteraard conform de mores van zijn tijd.

           Ten tweede was Sumner meer een scherp analist die aangaf wat er goed en wat er mis ging in de samenleving dan iemand die bij het navolgen van bepaalde beginselen een betere samenleving voor zich zag. Ja, de mens had (in sommige landen) vooruitgang geboekt naarmate hij zich persoonlijke vrijheid had verworven, iets dat dreigde verloren te gaan, maar Sumner was te sceptisch om niet te zeggen te cynisch om een ideale liberale samenleving voor zich te kunnen zien. Dat maakt hem niet minder liberaal; het maakt hem tot een realistisch liberaal. Hij zou zelf hebben gezegd dat dit de vrijheid meer diende dan tal van concepten die er in de praktijk meestal toe dienden om burgers in hun persoonlijke vrijheid te beknotten.

Overzichten van liberale denkers bevatten meestal niet de naam van William Graham Sumner, rond 1900 hoogleraar aan de universiteit van Yale (in de Amerikaanse staat Connecticut). Dat heeft verschillende oorzaken. Om te beginnen kennen de Verenigde Staten geen (grote) partij die zich als liberaal afficheert. Sumner had zich in zijn tijd, de late negentiende en vroege twintigste eeuw, te verhouden tot de Republikeinen en de Democraten. Hij was partijpolitiek gezien een Republikein die soms, tot afgrijzen van zijn noordoostelijke academische omgeving, voor een Democraat koos, maar steeds meer in beide partijen gedesillusioneerd raakte. Daarbij komt dat Sumner doelbewust door latere generaties politiek-filosofen en historici is afgeschilderd als een verouderd sociaal-darwinist, van wie we niets meer zouden kunnen leren.

           Degenen die hem zo probeerden weg te zetten (helaas met succes) waren voorstanders van (veel) meer overheidsinvloed en -ingrijpen. Sumner beschouwde en benoemde die tendens als een kwalijke ontwikkeling. Juist zijn redevoeringen en publicaties waarin hij zich verzette tegen een staat die ‘het goede’ zou moeten doen, stempelen hem tot een liberaal in de traditionele (Europese) zin van het woord. Wat niet wil zeggen dat daar helemaal geen kanttekeningen bij zijn te zetten. Aan het einde zal ik twee belangrijke kanttekeningen plaatsen, die wellicht mede maken dat Sumner in menig canon van liberale denkers ontbreekt.

Leven en werk

Voor iemand die door linkse critici vaak werd afgedaan als een apologist van het grootkapitaal – hetgeen hij níet was – had Sumner een verrassend eenvoudige afkomst. Zijn vader was een arme immigrant uit het Engelse Lancashire, die het in de Verenigde Staten evenmin zou maken en in 1881 bijna even arm stierf als dat hij was begonnen. Zoon William Graham Sumner werd op 30 oktober 1840 geboren in Paterson in New Jersey. Dat was toen een stadje met ongeveer 7.500 inwoners, tegenwoordig behorend tot de agglomeratie New York City (gelegen aan de westkant). Zijn moeder, eveneens een arme Engelse immigrante, stierf toen hij amper 8 jaar oud was. Zijn jongere broer en hij kregen algauw een stiefmoeder die kil en schraperig was.

           Hoewel William van huis uit dus weinig positiefs mee kreeg, slaagde hij erin vanaf 1859 aan Yale University te studeren. Vanaf 1863 bracht hij, ook om niet aan de Amerikaanse Burgeroorlog te hoeven deelnemen, vier jaar door aan Europese universiteiten (Genève, Göttingen en Oxford). Tussen 1867 en 1872 was hij een tijdje redacteur van een kerkblad, en preekt verder vooral als (hulp)dominee. Hij hield er vaardigheid en aardigheid in het houden van lezingen aan over. Zijn geloof zegde hij nooit formeel op maar aan een student vertrouwde hij ooit toe dat hij het in een lade had opgeborgen.

Met ingang van september 1873 was Sumner hoogleraar politieke wetenschappen aan zijn alma mater, waar hij ook een studie in de sociologie zou opzetten. De rest van zijn leven zou hij hoogleraar blijven. Ondanks tal van publicaties legde hij de nadruk op het geven van colleges en het houden van toespraken. In het najaar van 1907 kreeg hij een eerste hersenbloeding. In 1909 ging Sumner met emeritaat. Aan het einde van datzelfde jaar kreeg hij een tweede hersenbloeding. Aan de gevolgen daarvan overleed hij op 10 april 1910.

‘The forgotten man’

Er is één concept van Sumner dat in de Verenigde Staten (niet in Europa) nog altijd op gezette tijden in het publieke discours opduikt. Wrang genoeg echter níet op de manier zoals Sumner de uitdrukking bedoelde, maar als het tegendeel. Het gaat om het begrip ‘the forgotten man’. Het is de schuld van president Franklin Delano Roosevelt (president vanaf 1933) en zijn adviseurs dat dit concept nu haaks staat op wat Sumner ermee bedoelde. Zij hebben het begrip van Sumner opgegraven en er bewust een heel andere draai aan gegeven. Zij duidden er de werklozen en anderen mee aan die voortaan ondersteuning van de overheid in het kader van Roosevelt’s New Deal kregen. ‘The forgotten man’ van en sinds Franklin Roosevelt is een hulpbehoevende persoon, aan wie de overheid geld verstrekt.

           ‘The forgotten man’ van William Graham Sumner was de noest werkende Amerikaanse burger die in zijn eigen onderhoud en dat van zijn gezin voorzag. Deze gewone man klaagde niet, en hij klopte niet aan bij de overheid. Niemand ‘zag’ hem staan maar zodra de overheid steunprogramma’s opzette was híj wel de man die de rekening diende te betalen in de vorm van hogere belastingen. Sumner keerde zich tegen de in zijn tijd al opkomende tendens om ‘hulp’ te verstrekken aan diegenen die erin slaagden hun noden of gewoonweg hun verlangens onder de aandacht van het publiek te brengen.

In algemene termen omschreef Sumner het verschijnsel aldus: ‘As soon as A observes something which seems to him to be wrong, from which X is suffering, A talks it over with B, and A and B then propose to get a law passed to remedy the evil and help X. Their law always proposes to determine what C shall do for X or, in the better case, what A, B and C shall do for X. As for A and B, who get a law to  make themselves do for X what they are willing to do for him, we have nothing to say except that they might better have done it without any law, but what I want to do is to look up C. I want to show what manner of man he is. I call him the Forgotten Man.’

Dat iemand die fysiek invalide was steun behoefde, stond voor Sumner buiten kijf. Maar wie was er verder ‘zwak’ of ‘arm’? Sumner meende dat daar geen duidelijke definitie van te geven was. In de politieke praktijk kwam het erop neer dat ‘the weak who constantly arouse the pity of humanitarians and philantropists are the shiftless, the imprudent, the negligent, the extravagant, and the vicious.’ Of en in hoeverre deze mensen daadwerkelijk steun behoefden, was niet waar het Sumner om ging. Zijn punt was dat er nooit rekening werd gehouden met ‘de vergeten man’. ‘Now, who is the Forgotten Man? He is the simple, honest laborer, ready to earn his living by productive work. We pass him by because he is independent, self-supporting, and asks no favors. He does not appeal to the emotions, or excite the sentiments. […] We do not remember him because he makes no clamor.’ In zijn toespraak – want hij lanceerde het begrip in een tweetal redvoeringen die hij begin 1883 hield – gaf Sumner tal van voorbeelden en nog enkele algemene omschrijvingen, waarvan er een luidde: ‘He works, he votes, generally he prays – but he always pays – yes, above all, he pays. He does not want an office. […] he is flattered before election. He is strongly patriotic. […] He is a commonplace man. He gives no trouble. He is not in any way a hero (like a popular orator); or a problem (like tramps and outcasts); nor notorious (like criminals); nor an object of sentiment (like the poor and the weak). […] All the burdens fall on him, or her, for it is time to remember that the Forgotten Man is not seldom a woman.’

Sentimentaliteit en socialisme

William Sumner was in veel opzichten sterk beïnvloed door Herbert Spencer, zijn oudere tijdgenoot uit Engeland. In het bijzonder gold dit voor de opvatting dat de mens productief was door zich te verhouden tot de natuur, oftewel door wat de natuur bood te bewerken en te verwerken. Aan dat gegeven, die natuurwet, viel niets te veranderen: de mens moest nu eenmaal werken om te kunnen leven en om het leven beter en aangenamer te maken. Het enige alternatief was het te halen bij andere mensen, maar dan ging dit ten koste van die anderen. De mens kon dus óf productief zijn óf hij kon roven. Het eerste betekende een nijver leven leiden, het tweede dat de samenleving zich op militaire avonturen richtte.

           Al diegenen die, vaak met de beste bedoelingen, met plannen kwamen om de samenleving beter te maken, gingen aan dit grondgegeven voorbij. Maar te denken dat dat de vruchten van arbeid zonder moeite te hoeven doen in onze schoot zullen vallen, of zonder anderen voor ons te laten werken, staat gelijk aan het geloof dat 2 plus 2 gelijk kan worden gesteld aan 5. In de negentiende eeuw is de gedachte opgerukt dat mensen ‘recht’ hebben op allerlei zaken, zonder enige relatie met de moeite die ze daarvoor zelf moeten doen. Een ‘sentimentele filosofie’ is opgestaan volgens welke niets waar is wat onaangenaam is. Onder invloed daarvan gaan mensen denken dat zij zich aan allerlei ‘hard things’ in het leven kunnen onttrekken, zoals ‘labor and trouble, reflection and forethought, pains and caution’. Het socialisme is volgens Sumner de meest extreme uitwas van deze filosofie. De socialist denkt dat de ellende de schuld van de samenleving is, ja dat die samenleving bewust zo is georganiseerd dat een deel van de bevolking in miserabele omstandigheden leeft. De socialist gelooft dat we de samenleving helemaal zo kunnen inrichten als we willen, zonder de realiteit van de natuurwetten in acht te nemen.

Vrijheid en vrijhandel

Sumner stelde dus dat er natuurwetten zijn waar wij ons niet aan kunnen onttrekken. De idee van natuurrecht wees hij echter af. Vrijheid, belangrijk als het is, was er bijvoorbeeld niet van nature. Nee, het diende moeizaam veroverd te worden. Daarin waren de beschaafde naties de afgelopen eeuwen stukje bij beetje geslaagd. Deze verworvenheid dreigde nu met de onder invloed van het ‘sentimentalisme’ (waaronder het socialisme) groeiende staatsinvloed weer teloor te gaan.

           Vrijheid houdt voor Sumner niet in dat de mens kan doen en laten wat hij wil. Zo’n ‘anarchistische’ vrijheid is ondenkbaar. Burgerlijke vrijheid wordt – als het goed is – mogelijk gemaakt door de wetten en instituties. Die moeten de persoonlijke vrijheid van individuen mogelijk maken; en ervoor zorgen dat rechten en plichten met elkaar in evenwicht zijn. Persoonlijke vrijheid bestaat, aldus Sumner, in ‘the chance to fight the struggle for existence for one’s self., to the best of one’s will and ability, within the bounds of one’s personal circumstances, for which other men are not responsible, without any risk of being compelled to fight the struggle for anybody else, and without any claim to the assistance of anybody else in one’s own.’

           In verband met zijn afwijzing van staatsinmenging werd Sumner er door zijn tegenstanders van beschuldigd de macht van het grootkapitaal te verdedigen. Sumner hield echter volstrekt niet van ostentatief ten toon gespreide rijkdom, maar wat hij bovenal afwees was dat rijken – personen en bedrijven – invloed in de democratie kochten. Dat zag hij als het grote gevaar van een democratie; dat zij ontaardde in een plutocratie. Een staat diende geen gunsten te verstrekken, niet aan mensen die zich als ‘behoeftig’ aandienden, maar evenmin aan (grote) ondernemingen die om subsidies vroegen of om invoerrechten zodat zij geen last hadden van buitenlandse concurrenten. Sumner streed fel tegen protectionisme, wat hij veroordeelde als een corrupt systeem ten nadele van de gewone man (en vrouw).

Imperialisme en oorlog

In 1898 trokken de Verenigde Staten ten strijde tegen Spanje, in een oorlog waarbij het land Cuba en de Filippijnen onder zijn hoede kreeg. De regering verdedigde dit laatste door te stellen dat zij deze landen ‘tijdelijk’ zou besturen totdat de inwoners aan zelfbestuur toe zouden zijn. Sumner veroordeelde zowel de oorlog als het feit dat de Verenigde Staten na hun overwinning het bestuur van beide landen van Spanje overnamen. Hij noemde dit ‘the conquest of the United States by Spain’. Hè, de VS hadden Spanje toch verslagen, niet andersom? Militair gezien wel, betoogde Sumner, maar de VS hadden zich altijd tegen kolonialisme verzet en nu volgden zij de eerste koloniale mogendheid, Spanje, juist in deze verderfelijke heerswijze. Er kon hierna op twee manieren met Cuba en de Filippijnen worden omgegaan. Of de Verenigde Staten maakten er de dienst uit, wat strijdig was met het altijd beleden beginsel van zelfbestuur. Of aan de inwoners van beide landen werd gelijke invloed op de regering van de Verenigde Staten gegeven, wat slecht zou zijn omdat die inwoners de democratische beginselen van de VS niet begrepen en deze dus alleen maar konden aantasten.

           Sumner wees oorlog af maar zag het tegelijkertijd als een onvermijdelijk en onuitroeibaar verschijnsel. Een regering mocht niet tot oorlog overgaan maar diende er wel klaar voor te zijn wanneer het ervan kwam. Er zouden zich nu eenmaal altijd belangenconflicten voordoen tussen verschillende landen. Was dit dan niet op te lossen door landen te laten samengaan [zoals Europese landen nu proberen in de EU; PvS]? Dat is een illusie, oordeelde Sumner. ‘It is a fallacy to suppose that by widening the peace-group more and more it can at last embrace all mankind. What happens is that, as it grows bigger, differences, discords, antagonisms, and war begin inside of it on account of the divergence of interests.’ Kwade passies maken nu eenmaal deel uit van de menselijke natuur, en die zullen altijd een uitweg zoeken.

Het liberalisme van Sumner

Veel van Sumner’s denkbeelden zijn typisch klassiek-liberaal te noemen. Daar passen, zoals ik aan het begin aangaf, twee kanttekeningen bij. Ten eerste was Sumner geen individualist. Zeker in het begin, in zijn tijd als predikant, wees hij individualisme zelfs aan als de bron van allerlei maatschappelijke kwalen. Geleidelijk aan werd dit wel minder bij hem, maar hij bleef het gezin zien als de kern van de samenleving. Bij zijn ideaal zélf te voorzien in je inkomen, dacht hij dan ook aan een man die dit inkomen verdiende voor zichzelf, en voor zijn vrouw en kinderen. Dit was uiteraard conform de mores van zijn tijd.

           Ten tweede was Sumner meer een scherp analist die aangaf wat er goed en wat er mis ging in de samenleving dan iemand die bij het navolgen van bepaalde beginselen een betere samenleving voor zich zag. Ja, de mens had (in sommige landen) vooruitgang geboekt naarmate hij zich persoonlijke vrijheid had verworven, iets dat dreigde verloren te gaan, maar Sumner was te sceptisch om niet te zeggen te cynisch om een ideale liberale samenleving voor zich te kunnen zien. Dat maakt hem niet minder liberaal; het maakt hem tot een realistisch liberaal. Hij zou zelf hebben gezegd dat dit de vrijheid meer diende dan tal van concepten die er in de praktijk meestal toe dienden om burgers in hun persoonlijke vrijheid te beknotten.

Lees verder

Sumner heeft over uiteenlopende onderwerpen geschreven, van geschiedenis (bv. over Founding Father Alexander Hamilton en over president Andrew Jackson; 1829-1837) en het onderwijs tot aan het bank- en muntwezen (zo streed hij tegen het in zijn tijd veel voorgestane ‘bimetallisme’; ten behoeve van een vaste geldwaarde – van groot belang voor spaarzame burgers – pleitte hij voor de gouden standaard).

           Veel van zijn politieke en sociologische essays zijn bijeen gebracht in: Robert C. Bannister ed., On liberty, society and politics. The essential essays of William Graham Sumner (Indianapolis, 1992). De hierboven aangehaalde citaten komen alle uit dit boek.

Meer lezen?

Ook in liberalen