1872
1945

Lizzy van Dorp

Politica en econome
Liberaal

In 2019 is herdacht dat een eeuw geleden de wet werd aangenomen om vrouwen in Nederland het actief kiesrecht – dat is het recht om zelf naar de stembus te gaan – toe te kennen. Van de vrouwelijke voorvechters van het actief kiesrecht krijgt Aletta Jacobs steevast de meeste aandacht. Naast haar Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht was er echter ook een Bond voor Vrouwenkiesrecht actief. Een van de twee oprichters van deze Bond zou het, anders dan Aletta Jacobs, zélf tot Tweede Kamerlid brengen: Lizzy van Dorp werd in 1922 voor de kleine Liberale Partij in de Kamer gekozen.

Eerste vrouwelijke fractievoorzitter

Van Dorp kan de eerste vrouwelijke fractievoorzitter in Nederland worden genoemd, indien althans eenpersoonsfracties meetellen. Zij zat namelijk niet in de Kamer voor de belangrijkste liberale partij, de Vrijheidsbond, maar voor de splinterpartij die was opgericht door Samuel van Houten. Hij wilde vooral dat het zijns inziens verfoeilijke kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging met partijlijsten, zoals in 1917 was ingevoerd, werd gewijzigd zodat de band tussen kiezers en gekozenen werd hersteld. Dit heeft Van Dorp in de Kamer niet voor elkaar weten te krijgen. Wel wist zij in de Kamer scherp klassiek-liberale geluiden inzake sociaal-economische vraagstukken te verwoorden.

Lizzy van Dorp, geboren in 1872 in Arnhem, was een self-made econome; haar academische opleiding had zij aan de Leidse rechtenfaculteit genoten. Ze was de eerste Nederlandse vrouw die het kandidaatsexamen rechten behaalde. Hoewel zij geen economie had gestudeerd, werd haar economisch werk wetenschappelijk wel degelijk serieus genomen. Zij werd begin jaren twintig voorgedragen voor een leerstoel aan de landbouwhogeschool (tegenwoordig universiteit) Wageningen. Destijds moest de minister (in het geval van Wageningen die van Landbouw, Nijverheid en Handel) een benoeming echter bekrachtigen en deze man van CHU-huize (een voorloper van het CDA) wilde geen vrouw als hoogleraar. Daardoor liep Van Dorp het hoogleraarschap mis. Dat zij ook internationaal meetelde blijkt uit haar correspondentie met grote economen als Keynes, Von Mises en Hayek.

Vrijhandel

In verschillende van haar geschriften maakte zij haar economische denkbeelden op vlotte wijze voor een groter publiek toegankelijk. Maar juist politiek en maatschappelijk gezien had zij het tij tegen. Haar overtuiging dat vrijhandel en een zo vrij gelaten economie in het algemeen het beste waren, moesten in de jaren twintig en dertig internationaal en in ons eigen land wijken voor de politieke praktijken van toenemend protectionisme en inmenging van de overheid. Die werden door de heersende confessionele partijen gezien als oplossingen voor de economische tegenwind. Van Dorp zag het protectionisme en de staatsinmenging juist als oorzaken van de groeiende economische ellende.

Vooral in de jaren dertig ging ook de Kamerfractie van de Vrijheidsbond steeds vaker mee met dit staatsingrijpen, in het bijzonder ook om de noodlijdende landbouw te hulp te schieten. Van Dorp, die na haar ‘uitstapje’ naar de Liberale Partij weer was teruggekeerd in de boezem van de Vrijheidsbond, bestreed die nieuwe koers. Maar al kreeg het rond haar persoon georganiseerde verzet in de partij tegen het verzaken van de liberale beginselen in maart 1935 gehoor van de partijraad, toch strandde het later datzelfde jaar op onwil van de meeste partijleden om de Kamerfractie al te openlijk af te vallen. Van Dorp werd door haar tegenstanders afgeschilderd als te dogmatisch. Hoewel zij er inderdaad principieel in zat, is dat verwijt niet terecht. Eerder had zij er blijk van gegeven de omstandigheden wel degelijk te willen meewegen en een tijdelijk afwijken van de gezonde liberale beginselen te gedogen. Maar zij kon zich niet vinden in het telkens weer oprekken van het begrip ‘tijdelijk’.

Feminisme

Hoewel Van Dorp mede-oprichtster was van de Bond voor Vrouwenkiesrecht week zij in sommige opzichten af van het toenmalige feminisme. Zo kwalificeerde zij de verlangens van veel feministen naar een meer gelijke positie op de arbeidsmarkt als ‘opgeschroefde eischen’. Vrouwen uit de hogere kringen hoopten in werk buitenshuis ‘zielsbevrediging’ te vinden maar dit zou duiden op een psychisch probleem; deze vrouwen konden zich maar beter wijden aan de zorg voor hun kinderen en echtgenoot. Slechts voor vrouwen van bijzondere begaafdheid – hierbij dacht zij zeker ook aan zichzelf – diende een carrière in de maatschappij echt open te staan. Het werk van arbeidersvrouwen diende men volgens Van Dorp niet te idealiseren. Die vrouwen werkten niet om zich geestelijk te ontwikkelen maar om te kunnen voorzien ‘in het dagelijksch brood […] als een lastdier’. Kortom: dat vrouwen gelijke politieke rechten dienden te krijgen betekende niet dat zij in economisch opzicht op dezelfde manier als mannen dienden op te (kunnen) treden.

In 2019 is herdacht dat een eeuw geleden de wet werd aangenomen om vrouwen in Nederland het actief kiesrecht – dat is het recht om zelf naar de stembus te gaan – toe te kennen. Van de vrouwelijke voorvechters van het actief kiesrecht krijgt Aletta Jacobs steevast de meeste aandacht. Naast haar Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht was er echter ook een Bond voor Vrouwenkiesrecht actief. Een van de twee oprichters van deze Bond zou het, anders dan Aletta Jacobs, zélf tot Tweede Kamerlid brengen: Lizzy van Dorp werd in 1922 voor de kleine Liberale Partij in de Kamer gekozen.

Eerste vrouwelijke fractievoorzitter

Van Dorp kan de eerste vrouwelijke fractievoorzitter in Nederland worden genoemd, indien althans eenpersoonsfracties meetellen. Zij zat namelijk niet in de Kamer voor de belangrijkste liberale partij, de Vrijheidsbond, maar voor de splinterpartij die was opgericht door Samuel van Houten. Hij wilde vooral dat het zijns inziens verfoeilijke kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging met partijlijsten, zoals in 1917 was ingevoerd, werd gewijzigd zodat de band tussen kiezers en gekozenen werd hersteld. Dit heeft Van Dorp in de Kamer niet voor elkaar weten te krijgen. Wel wist zij in de Kamer scherp klassiek-liberale geluiden inzake sociaal-economische vraagstukken te verwoorden.

Lizzy van Dorp, geboren in 1872 in Arnhem, was een self-made econome; haar academische opleiding had zij aan de Leidse rechtenfaculteit genoten. Ze was de eerste Nederlandse vrouw die het kandidaatsexamen rechten behaalde. Hoewel zij geen economie had gestudeerd, werd haar economisch werk wetenschappelijk wel degelijk serieus genomen. Zij werd begin jaren twintig voorgedragen voor een leerstoel aan de landbouwhogeschool (tegenwoordig universiteit) Wageningen. Destijds moest de minister (in het geval van Wageningen die van Landbouw, Nijverheid en Handel) een benoeming echter bekrachtigen en deze man van CHU-huize (een voorloper van het CDA) wilde geen vrouw als hoogleraar. Daardoor liep Van Dorp het hoogleraarschap mis. Dat zij ook internationaal meetelde blijkt uit haar correspondentie met grote economen als Keynes, Von Mises en Hayek.

Vrijhandel

In verschillende van haar geschriften maakte zij haar economische denkbeelden op vlotte wijze voor een groter publiek toegankelijk. Maar juist politiek en maatschappelijk gezien had zij het tij tegen. Haar overtuiging dat vrijhandel en een zo vrij gelaten economie in het algemeen het beste waren, moesten in de jaren twintig en dertig internationaal en in ons eigen land wijken voor de politieke praktijken van toenemend protectionisme en inmenging van de overheid. Die werden door de heersende confessionele partijen gezien als oplossingen voor de economische tegenwind. Van Dorp zag het protectionisme en de staatsinmenging juist als oorzaken van de groeiende economische ellende.

Vooral in de jaren dertig ging ook de Kamerfractie van de Vrijheidsbond steeds vaker mee met dit staatsingrijpen, in het bijzonder ook om de noodlijdende landbouw te hulp te schieten. Van Dorp, die na haar ‘uitstapje’ naar de Liberale Partij weer was teruggekeerd in de boezem van de Vrijheidsbond, bestreed die nieuwe koers. Maar al kreeg het rond haar persoon georganiseerde verzet in de partij tegen het verzaken van de liberale beginselen in maart 1935 gehoor van de partijraad, toch strandde het later datzelfde jaar op onwil van de meeste partijleden om de Kamerfractie al te openlijk af te vallen. Van Dorp werd door haar tegenstanders afgeschilderd als te dogmatisch. Hoewel zij er inderdaad principieel in zat, is dat verwijt niet terecht. Eerder had zij er blijk van gegeven de omstandigheden wel degelijk te willen meewegen en een tijdelijk afwijken van de gezonde liberale beginselen te gedogen. Maar zij kon zich niet vinden in het telkens weer oprekken van het begrip ‘tijdelijk’.

Feminisme

Hoewel Van Dorp mede-oprichtster was van de Bond voor Vrouwenkiesrecht week zij in sommige opzichten af van het toenmalige feminisme. Zo kwalificeerde zij de verlangens van veel feministen naar een meer gelijke positie op de arbeidsmarkt als ‘opgeschroefde eischen’. Vrouwen uit de hogere kringen hoopten in werk buitenshuis ‘zielsbevrediging’ te vinden maar dit zou duiden op een psychisch probleem; deze vrouwen konden zich maar beter wijden aan de zorg voor hun kinderen en echtgenoot. Slechts voor vrouwen van bijzondere begaafdheid – hierbij dacht zij zeker ook aan zichzelf – diende een carrière in de maatschappij echt open te staan. Het werk van arbeidersvrouwen diende men volgens Van Dorp niet te idealiseren. Die vrouwen werkten niet om zich geestelijk te ontwikkelen maar om te kunnen voorzien ‘in het dagelijksch brood […] als een lastdier’. Kortom: dat vrouwen gelijke politieke rechten dienden te krijgen betekende niet dat zij in economisch opzicht op dezelfde manier als mannen dienden op te (kunnen) treden.

Lees verder

Beaufort, F. de, van Schie, P., De liberale strijd voor vrouwenkiesrecht, 2019.

Hoofdstuk over Lizzy van Dorp in het boek Eigenzinnige Liberalen (2014)

Liberaal journaal over Vrouwenkiesrecht (2017)

Meer lezen?

Ook in liberalen