1847
1917

Hendrik Goeman Borgesius

Sociaal-liberaal politicus
Liberaal

‘In het communisme of socialisme ligt niet de roeping van de staat. Maar evenmin in het stelsel van laissez faire, dat met zijn zuiver negatieve betekenis onvermogend is om de behoeften van de tegenwoordige maatschappij te bevredigen.’ In een serie artikelen in dagblad Het Vaderland, getiteld ‘Het maatschappelijk vraagstuk’, belichtte de kersverse hoofdredacteur Hendrik Goeman Borgesius zijn visie op ‘de sociale kwestie’. De bevlogen sociaal-liberaal keerde zich altijd tegen het strikt klassiek-liberale laissez faire, laissez passer, maar bewaakte daarbij steeds uiterst zorgvuldig de grenzen richting socialisme. Voor Goeman Borgesius lag de waarheid als het ware in het midden; ja, er was meer werk aan de winkel voor de staat dan klassiek-liberalen van oudsher voor ogen stond, maar nee, van staatspaternalisme kon geenszins sprake zijn.

Hendrik Goeman Borgesius (later zou hij zijn tweede voornaam ‘Goeman’ aan zijn achternaam toevoegen) werd op 1 november 1847 geboren in het Groningse Schildwolde als zoon van de arts Jacobus Borgesius en Grietje Elizabeth Dijkhuizen. Na gestart te zijn met de studie theologie koos Goeman Borgesius uiteindelijk voor rechten. In 1868 promoveerde hij summa cum laude op stellingen. Aanvankelijk was Goeman Borgesius actief als leraar staatswetenschappen, terwijl hij tegelijkertijd zijn eerste stappen op journalistiek vlak zette door bijdragen te leveren aan de van oudsher liberale Arnhemsche Courant en Het Vaderland. Nadat hij in 1877 tussentijds in het district Winschoten werd gekozen als volksvertegenwoordiger zou hij vanaf het moment van zijn beëdiging op 19 november 1877 tot aan zijn dood onafgebroken Kamerlid blijven voor diverse districten. Op 4 februari 1869 trad Goeman Borgesius in het huwelijk met Johanna Bouwina Cannegieter. Het echtpaar mocht gedurende het huwelijk vier zonen en één dochter verwelkomen.

Rond 1870 groeide in ons land het besef dat met de toenemende industrialisering en de trek naar de steden allerlei sociale problemen ontstonden waar de staat zich niet langer zonder meer afzijdig van kon houden. Niet alleen de erbarmelijke woon- en werkomstandigheden, maar ook het feit dat arbeiders met hun gezinnen grotendeels buiten hun eigen schuld om – bijvoorbeeld na een bedrijfsongeval – berooid achterbleven, vroegen om oplossingen. In het ‘Comité ter bespreking der sociale kwestie’, dat in 1870 werd opgericht, bogen diverse hoogleraren en politici zich over de vraag hoe de zgn. ‘sociale kwestie’ het hoofd geboden kon worden. Goeman Borgesius was van meet af aan sterk betrokken bij deze discussie en zou gedurende zijn politieke loopbaan bij herhaling aandacht vragen voor het arbeidersvraagstuk. Hij was vertegenwoordiger van de sociaal-liberale stroming die ook in ons land in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond. Sociaal-liberalen keerden zich tegen een in hun ogen al te individualistisch liberalisme en vroegen aandacht voor de invloed die omgevingsfactoren op de vrijheid en mogelijkheden van individuele mensen kon hebben.

Zo nam Goeman Borgesius in 1886 het initiatief tot een parlementaire enquête naar de toestanden in fabrieken in het algemeen en de uitvoering van het ‘Kinderwetje’ uit 1874 in het bijzonder. De uitkomsten van deze enquête waren bij vlagen ontluisterend, zeker wanneer fabriekseigenaren – zoals de bekende familie Regout in Limburg – zonder enige scrupules de werkomstandigheden schetsten en toonden aan de enquêteurs. Uiteraard waren er ook fabriekseigenaren die zich het lot van hun werknemers juist zeer aantrokken – zoals Jacob van Marken van de bekende Gist- en spiritusfabriek in Delft – maar daarbij soms ook doorsloegen in hun paternalistische houding en de arbeiders iedere vorm van individuele vrijheid ontnamen.

De uitkomsten van de parlementaire enquête waren aanleiding voor de eerste voorzichtige stappen op het gebied van meer sociale wetgeving. Zo werd in 1889 de Arbeidswet aangenomen, waarmee nacht- en zondagsarbeid voor minderjarigen tot zestien jaar en vrouwen werd verboden. Bovendien zou de nieuw opgerichte arbeidsinspectie de naleving van wetgeving voortaan controleren en waar nodig sanctioneren. Met name het kabinet Pierson/Goeman Borgesius (1897-1901) realiseerde in hoog tempo diverse wetten die de leefomstandigheden in de steden moesten verbeteren. In dit kabinet was Goeman Borgesius overigens minister van Binnenlandse Zaken, destijds een ministerie waar bijvoorbeeld ook de regeling van het onderwijs toe behoorde. De Woningwet voorzag in betere huisvesting voor arbeiders; de Leerplichtwet voorzag alle kinderen van onderwijs tenminste tot hun twaalfde levensjaar; de Ongevallenwet regelde voorzieningen voor werknemers en hun families na en bedrijfsongeval; en de Gezondheidswet zag toe op verbeterde gezondheidsomstandigheden, bijvoorbeeld door de aanleg van riolering.

In de Kamer was Goeman Borgesius niet alleen sinds 1902 voorzitter van de Kamerclub van de Liberale Unie (de grootste groep liberalen in de Kamer), maar ook voorzitter van de Tweede Kamer in 1913. Naast zijn politieke activiteiten bleef Goeman Borgesius steeds actief als auteur en redacteur van diverse uitgaven waarin de sociale kwestie, zowel nationaal als internationaal, werd bediscussieerd. Zo schreef hij geregeld voor het sociaal-liberale maandblad Vragen des Tijds en was gedurende een aantal jaren ook mederedacteur. Ook het Sociaal Weekblad, een initiatief van mede sociaal-liberaal Arnold Kerdijk, kon op bijdragen van Goeman Borgesius rekenen, evenals het Tijdschrift voor Sociale Hygiëne. Tussen 1877 en 1897 leverde hij bovendien voor de Zutphensche Courant anoniem de wekelijkse bijdrage ‘Men schrijft ons uit Den Haag’.

Het belang van de sociale kwestie werd door Goeman Borgesius ook op bestuurlijk vlak onderschreven. Zo was hij vele jaren bestuurslid en later voorzitter van de Volksbond tegen drankmisbruik – een zaak die sociaal-liberalen na aan het hart ging. Daarnaast was hij bestuurslid bij de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en was hij onder meer hoofdbestuurslid en gedurende enige tijd ook voorzitter van de Vereniging Volksonderwijs. Aan de jaarlijkse congressen rondom openbare gezondheidsregelingen, die er mede toe geleid hebben dat begin twintigste eeuw de eerste Gezondheidswet werd gerealiseerd, werkte Goeman Borgesius ook actief mee, tussen 1902 en 1906 als voorzitter.

In zijn strijd voor de sociale kwestie bewoog Goeman Borgesius tussen het klassiek-liberalisme en het socialisme, waarbij hij er zorgvuldig voor waakte dat de balans nooit zou doorslaan ten gunste van de laatste. ‘Men gevoelt het: op dat standpunt wordt de roeping van den staat tegenover de sociale vraagstukken een geheel andere dan ze zijn kan onder de heerschappij van denkbeelden, die uitsluitend aan het beginsel van individueele vrijheid recht van bestaan toekennen, maar ook een geheel andere dan ze zijn kan in de zogenaamde socialistische orde van zaken, waarbij de individueele vrijheid op economisch gebied door van staatswegen georganiseerden en gereglementeerden arbeid geheel zou worden vervangen.’ Er moest altijd ruimte blijven voor eigen initiatief en eigen verantwoordelijkheid. Daarom was Goeman Borgesius ook groot voorstander van de oprichting van coöperaties en spaarverenigingen, waarbij deelnemers zelf initiatief moesten tonen, maar tegelijkertijd geholpen werden door de collectieve organisatie. Voor Goeman Borgesius was het zeker niet altijd zonder meer de staat die moest ingrijpen.

‘In het communisme of socialisme ligt niet de roeping van de staat. Maar evenmin in het stelsel van laissez faire, dat met zijn zuiver negatieve betekenis onvermogend is om de behoeften van de tegenwoordige maatschappij te bevredigen.’ In een serie artikelen in dagblad Het Vaderland, getiteld ‘Het maatschappelijk vraagstuk’, belichtte de kersverse hoofdredacteur Hendrik Goeman Borgesius zijn visie op ‘de sociale kwestie’. De bevlogen sociaal-liberaal keerde zich altijd tegen het strikt klassiek-liberale laissez faire, laissez passer, maar bewaakte daarbij steeds uiterst zorgvuldig de grenzen richting socialisme. Voor Goeman Borgesius lag de waarheid als het ware in het midden; ja, er was meer werk aan de winkel voor de staat dan klassiek-liberalen van oudsher voor ogen stond, maar nee, van staatspaternalisme kon geenszins sprake zijn.

Hendrik Goeman Borgesius (later zou hij zijn tweede voornaam ‘Goeman’ aan zijn achternaam toevoegen) werd op 1 november 1847 geboren in het Groningse Schildwolde als zoon van de arts Jacobus Borgesius en Grietje Elizabeth Dijkhuizen. Na gestart te zijn met de studie theologie koos Goeman Borgesius uiteindelijk voor rechten. In 1868 promoveerde hij summa cum laude op stellingen. Aanvankelijk was Goeman Borgesius actief als leraar staatswetenschappen, terwijl hij tegelijkertijd zijn eerste stappen op journalistiek vlak zette door bijdragen te leveren aan de van oudsher liberale Arnhemsche Courant en Het Vaderland. Nadat hij in 1877 tussentijds in het district Winschoten werd gekozen als volksvertegenwoordiger zou hij vanaf het moment van zijn beëdiging op 19 november 1877 tot aan zijn dood onafgebroken Kamerlid blijven voor diverse districten. Op 4 februari 1869 trad Goeman Borgesius in het huwelijk met Johanna Bouwina Cannegieter. Het echtpaar mocht gedurende het huwelijk vier zonen en één dochter verwelkomen.

Rond 1870 groeide in ons land het besef dat met de toenemende industrialisering en de trek naar de steden allerlei sociale problemen ontstonden waar de staat zich niet langer zonder meer afzijdig van kon houden. Niet alleen de erbarmelijke woon- en werkomstandigheden, maar ook het feit dat arbeiders met hun gezinnen grotendeels buiten hun eigen schuld om – bijvoorbeeld na een bedrijfsongeval – berooid achterbleven, vroegen om oplossingen. In het ‘Comité ter bespreking der sociale kwestie’, dat in 1870 werd opgericht, bogen diverse hoogleraren en politici zich over de vraag hoe de zgn. ‘sociale kwestie’ het hoofd geboden kon worden. Goeman Borgesius was van meet af aan sterk betrokken bij deze discussie en zou gedurende zijn politieke loopbaan bij herhaling aandacht vragen voor het arbeidersvraagstuk. Hij was vertegenwoordiger van de sociaal-liberale stroming die ook in ons land in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond. Sociaal-liberalen keerden zich tegen een in hun ogen al te individualistisch liberalisme en vroegen aandacht voor de invloed die omgevingsfactoren op de vrijheid en mogelijkheden van individuele mensen kon hebben.

Zo nam Goeman Borgesius in 1886 het initiatief tot een parlementaire enquête naar de toestanden in fabrieken in het algemeen en de uitvoering van het ‘Kinderwetje’ uit 1874 in het bijzonder. De uitkomsten van deze enquête waren bij vlagen ontluisterend, zeker wanneer fabriekseigenaren – zoals de bekende familie Regout in Limburg – zonder enige scrupules de werkomstandigheden schetsten en toonden aan de enquêteurs. Uiteraard waren er ook fabriekseigenaren die zich het lot van hun werknemers juist zeer aantrokken – zoals Jacob van Marken van de bekende Gist- en spiritusfabriek in Delft – maar daarbij soms ook doorsloegen in hun paternalistische houding en de arbeiders iedere vorm van individuele vrijheid ontnamen.

De uitkomsten van de parlementaire enquête waren aanleiding voor de eerste voorzichtige stappen op het gebied van meer sociale wetgeving. Zo werd in 1889 de Arbeidswet aangenomen, waarmee nacht- en zondagsarbeid voor minderjarigen tot zestien jaar en vrouwen werd verboden. Bovendien zou de nieuw opgerichte arbeidsinspectie de naleving van wetgeving voortaan controleren en waar nodig sanctioneren. Met name het kabinet Pierson/Goeman Borgesius (1897-1901) realiseerde in hoog tempo diverse wetten die de leefomstandigheden in de steden moesten verbeteren. In dit kabinet was Goeman Borgesius overigens minister van Binnenlandse Zaken, destijds een ministerie waar bijvoorbeeld ook de regeling van het onderwijs toe behoorde. De Woningwet voorzag in betere huisvesting voor arbeiders; de Leerplichtwet voorzag alle kinderen van onderwijs tenminste tot hun twaalfde levensjaar; de Ongevallenwet regelde voorzieningen voor werknemers en hun families na en bedrijfsongeval; en de Gezondheidswet zag toe op verbeterde gezondheidsomstandigheden, bijvoorbeeld door de aanleg van riolering.

In de Kamer was Goeman Borgesius niet alleen sinds 1902 voorzitter van de Kamerclub van de Liberale Unie (de grootste groep liberalen in de Kamer), maar ook voorzitter van de Tweede Kamer in 1913. Naast zijn politieke activiteiten bleef Goeman Borgesius steeds actief als auteur en redacteur van diverse uitgaven waarin de sociale kwestie, zowel nationaal als internationaal, werd bediscussieerd. Zo schreef hij geregeld voor het sociaal-liberale maandblad Vragen des Tijds en was gedurende een aantal jaren ook mederedacteur. Ook het Sociaal Weekblad, een initiatief van mede sociaal-liberaal Arnold Kerdijk, kon op bijdragen van Goeman Borgesius rekenen, evenals het Tijdschrift voor Sociale Hygiëne. Tussen 1877 en 1897 leverde hij bovendien voor de Zutphensche Courant anoniem de wekelijkse bijdrage ‘Men schrijft ons uit Den Haag’.

Het belang van de sociale kwestie werd door Goeman Borgesius ook op bestuurlijk vlak onderschreven. Zo was hij vele jaren bestuurslid en later voorzitter van de Volksbond tegen drankmisbruik – een zaak die sociaal-liberalen na aan het hart ging. Daarnaast was hij bestuurslid bij de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en was hij onder meer hoofdbestuurslid en gedurende enige tijd ook voorzitter van de Vereniging Volksonderwijs. Aan de jaarlijkse congressen rondom openbare gezondheidsregelingen, die er mede toe geleid hebben dat begin twintigste eeuw de eerste Gezondheidswet werd gerealiseerd, werkte Goeman Borgesius ook actief mee, tussen 1902 en 1906 als voorzitter.

In zijn strijd voor de sociale kwestie bewoog Goeman Borgesius tussen het klassiek-liberalisme en het socialisme, waarbij hij er zorgvuldig voor waakte dat de balans nooit zou doorslaan ten gunste van de laatste. ‘Men gevoelt het: op dat standpunt wordt de roeping van den staat tegenover de sociale vraagstukken een geheel andere dan ze zijn kan onder de heerschappij van denkbeelden, die uitsluitend aan het beginsel van individueele vrijheid recht van bestaan toekennen, maar ook een geheel andere dan ze zijn kan in de zogenaamde socialistische orde van zaken, waarbij de individueele vrijheid op economisch gebied door van staatswegen georganiseerden en gereglementeerden arbeid geheel zou worden vervangen.’ Er moest altijd ruimte blijven voor eigen initiatief en eigen verantwoordelijkheid. Daarom was Goeman Borgesius ook groot voorstander van de oprichting van coöperaties en spaarverenigingen, waarbij deelnemers zelf initiatief moesten tonen, maar tegelijkertijd geholpen werden door de collectieve organisatie. Voor Goeman Borgesius was het zeker niet altijd zonder meer de staat die moest ingrijpen.

Lees verder

Bert Wartena, H. Goeman Borgesius (1847-1917). Vader van de verzoringsstaat. Een halve eeuw liberale en sociale politiek in Nederland (Amsterdam, 2003).

H. te Velde, ‘H. Goeman Borgesius (1847-1917)’ in: G.A. van der List en P.G.C. van Schie (red.), Van Thorbecke tot Telders. Hoofdpersonen uit de geschiedenis van het liberalisme in Nederland 1870-1901 (Assen/Maastricht, 1993), pp. 89-100.

Meer lezen?

Ook in liberalen