Hij speelde een belangrijke rol in onze koloniale geschiedenis. Isaäc Dignus Fransen van de Putte was een liberaal politicus die zich in zijn loopbaan vooral stortte op de ontwikkelingen in Nederlands-Indië. Hij werd in 1822 geboren te Goes, als zoon van Eerste Kamerlid Jan Fransen van de Putte. Voordat ook hij zich op het politieke vak besloot te storten, deed hij de officiersopleiding bij de marine. Deze maakte hij echter niet af en hij koos ervoor de koopvaardij in te gaan. In die jaren maakte hij ook veel tochten naar Nederlands-Indië. Na tien jaar besloot hij zich in 1849 aldaar te vestigen en werkte hij als administrateur voor een suikerplantage op Oost-Java. Uiteindelijk werd hij zelfs eigenaar van deze plantage en daarnaast mede-eigenaar van een tabaksplantage.
Toch besloot hij in 1862 weer terug te keren naar Nederland om daar Tweede Kamerlid namens het kiesdistrict Rotterdam te worden. Door zijn ruime ervaring in Nederlands-Indië, werd Fransen van de Putte een jaar later tot minister van Koloniën benoemd in het tweede kabinet van Thorbecke. Tijdens zijn ministerschap pleitte hij vervolgens voor stevige hervormingen.
Hij was vooral kritisch op het zogenaamde ‘cultuurstelsel’. Dit hield in dat lokale boeren gedwongen werden bepaalde gewassen te verbouwen voor de Nederlandse export. Het idee daarachter was dat Nederland eigenaar was van alle grond in de kolonie, dus dat boeren voor het gebruik daarvan rente dienden te betalen in de vorm van suiker, thee, koffie etc. Hierdoor werden echter andere gewassen zoals rijst verwaarloosd, wat leidde tot armoede en honger onder de lokale bevolking.
Fransen van de Putte zorgde voor een vermindering van deze verplichte teelt voor de Nederlandse export. Ook schafte hij het gebruik van de rotan (een soort bamboestok) voor lijfstraffen af. Fransen van de Putte probeerde vervolgens een wetboek voor strafrecht in te voeren die van toepassing zou moeten zijn op de Europeanen die in Nederlands-Indië verbleven. Dat wilde hij via koninklijk besluit regelen, maar Thorbecke was van mening dat dit via het parlement moest gebeuren. Dit leidde tot een clash tussen beide heren en uiteindelijk tot het opstappen van Thorbecke en de val van diens kabinet in 1866.
Fransen van de Putte werd daarop door koning Willem III geïnstrueerd met zijn medestanders een nieuw kabinet te vormen. Dit kabinet-Fransen van de Putte sneuvelde echter al na 97 dagen, na een gefaalde poging het cultuurstelsel geheel af te schaffen. Dit zou vier jaar later desalniettemin alsnog gebeuren met introductie van de Agrarische Wet en de Suikerwet door het kabinet-Van Bosse-Fock.
Na eerst weer terug de Tweede Kamer in te gaan, werd Fransen van de Putte in 1872 opnieuw minister van Koloniën in het kabinet-De Vries-Fransen van de Putte. Daar werd hij geconfronteerd met een nieuwe uitdaging. Na een deal met Engeland had Nederland vrij spel gekregen in Sumatra, één van de eilanden in de Indonesische archipel. In het noorden daarvan bevond zich het sultanaat Atjeh, dat tot dan toe, mede door rugdekking van Engeland, altijd onafhankelijk was gebleven. Omdat zeeroverij vanuit Atjeh een aanhoudend probleem was, werd besloten dat het sultanaat onderworpen moest worden aan het Nederlandse gezag.
Fransen van de Putte prefereerde een diplomatieke oplossing en zag een militaire verovering alleen als laatste optie. Uiteindelijk werd in 1973 Atjeh toch de oorlog verklaard. Dit zou uitlopen op een langslepend en zeer bloedig conflict, waarbij Nederland pas in 1904 de controle over het grondgebied kreeg (al bleef ook daarna de bevolking zich altijd stevig verzetten). De Eerste Atjehexpeditie was dan ook een totale mislukking. In 1874 viel bovendien het kabinet en eindigde daarmee het ministerschap van Fransen van de Putte. Deze keerde hierop weer terug naar de Tweede Kamer, om in 1880 de overstap te maken naar de Eerste Kamer. Daar zou hij lid van blijven tot aan zijn dood in 1902.
Fransen van de Putte heeft in zijn leven zo een belangrijke stempel gerukt op het koloniale beleid in Nederlands-Indië. Vooral zijn inzet voor een humanere behandeling van de lokale bevolking verdient lof. Na als plantage-eigenaar zelf meegeprofiteerd te hebben van het koloniale systeem, lijkt hij tot inkeer te zijn gekomen en zich hebben willen inzetten voor de rechten van de inlanders. Wellicht voelde hij zich aangesproken door het in 1860 verschenen Max Havelaar van auteur Eduard Douwes Dekker (bekend onder de pseudoniem Multatuli). Dat boek was vooral een aanklacht tegen het cultuurstelsel. De ideeën uit het boek lijkt Fransen van de Putte ter harte te hebben genomen, want de uiteindelijke afschaffing van het cultuurstelsel is voor een belangrijk deel aan hem te danken. Toch zou het koloniale stelsel nog vele decennia in stand worden gehouden, tot de Japanse bezetting in 1942 en de uiteindelijk soevereiniteitsoverdracht in 1949.
Hij speelde een belangrijke rol in onze koloniale geschiedenis. Isaäc Dignus Fransen van de Putte was een liberaal politicus die zich in zijn loopbaan vooral stortte op de ontwikkelingen in Nederlands-Indië. Hij werd in 1822 geboren te Goes, als zoon van Eerste Kamerlid Jan Fransen van de Putte. Voordat ook hij zich op het politieke vak besloot te storten, deed hij de officiersopleiding bij de marine. Deze maakte hij echter niet af en hij koos ervoor de koopvaardij in te gaan. In die jaren maakte hij ook veel tochten naar Nederlands-Indië. Na tien jaar besloot hij zich in 1849 aldaar te vestigen en werkte hij als administrateur voor een suikerplantage op Oost-Java. Uiteindelijk werd hij zelfs eigenaar van deze plantage en daarnaast mede-eigenaar van een tabaksplantage.
Toch besloot hij in 1862 weer terug te keren naar Nederland om daar Tweede Kamerlid namens het kiesdistrict Rotterdam te worden. Door zijn ruime ervaring in Nederlands-Indië, werd Fransen van de Putte een jaar later tot minister van Koloniën benoemd in het tweede kabinet van Thorbecke. Tijdens zijn ministerschap pleitte hij vervolgens voor stevige hervormingen.
Hij was vooral kritisch op het zogenaamde ‘cultuurstelsel’. Dit hield in dat lokale boeren gedwongen werden bepaalde gewassen te verbouwen voor de Nederlandse export. Het idee daarachter was dat Nederland eigenaar was van alle grond in de kolonie, dus dat boeren voor het gebruik daarvan rente dienden te betalen in de vorm van suiker, thee, koffie etc. Hierdoor werden echter andere gewassen zoals rijst verwaarloosd, wat leidde tot armoede en honger onder de lokale bevolking.
Fransen van de Putte zorgde voor een vermindering van deze verplichte teelt voor de Nederlandse export. Ook schafte hij het gebruik van de rotan (een soort bamboestok) voor lijfstraffen af. Fransen van de Putte probeerde vervolgens een wetboek voor strafrecht in te voeren die van toepassing zou moeten zijn op de Europeanen die in Nederlands-Indië verbleven. Dat wilde hij via koninklijk besluit regelen, maar Thorbecke was van mening dat dit via het parlement moest gebeuren. Dit leidde tot een clash tussen beide heren en uiteindelijk tot het opstappen van Thorbecke en de val van diens kabinet in 1866.
Fransen van de Putte werd daarop door koning Willem III geïnstrueerd met zijn medestanders een nieuw kabinet te vormen. Dit kabinet-Fransen van de Putte sneuvelde echter al na 97 dagen, na een gefaalde poging het cultuurstelsel geheel af te schaffen. Dit zou vier jaar later desalniettemin alsnog gebeuren met introductie van de Agrarische Wet en de Suikerwet door het kabinet-Van Bosse-Fock.
Na eerst weer terug de Tweede Kamer in te gaan, werd Fransen van de Putte in 1872 opnieuw minister van Koloniën in het kabinet-De Vries-Fransen van de Putte. Daar werd hij geconfronteerd met een nieuwe uitdaging. Na een deal met Engeland had Nederland vrij spel gekregen in Sumatra, één van de eilanden in de Indonesische archipel. In het noorden daarvan bevond zich het sultanaat Atjeh, dat tot dan toe, mede door rugdekking van Engeland, altijd onafhankelijk was gebleven. Omdat zeeroverij vanuit Atjeh een aanhoudend probleem was, werd besloten dat het sultanaat onderworpen moest worden aan het Nederlandse gezag.
Fransen van de Putte prefereerde een diplomatieke oplossing en zag een militaire verovering alleen als laatste optie. Uiteindelijk werd in 1973 Atjeh toch de oorlog verklaard. Dit zou uitlopen op een langslepend en zeer bloedig conflict, waarbij Nederland pas in 1904 de controle over het grondgebied kreeg (al bleef ook daarna de bevolking zich altijd stevig verzetten). De Eerste Atjehexpeditie was dan ook een totale mislukking. In 1874 viel bovendien het kabinet en eindigde daarmee het ministerschap van Fransen van de Putte. Deze keerde hierop weer terug naar de Tweede Kamer, om in 1880 de overstap te maken naar de Eerste Kamer. Daar zou hij lid van blijven tot aan zijn dood in 1902.
Fransen van de Putte heeft in zijn leven zo een belangrijke stempel gerukt op het koloniale beleid in Nederlands-Indië. Vooral zijn inzet voor een humanere behandeling van de lokale bevolking verdient lof. Na als plantage-eigenaar zelf meegeprofiteerd te hebben van het koloniale systeem, lijkt hij tot inkeer te zijn gekomen en zich hebben willen inzetten voor de rechten van de inlanders. Wellicht voelde hij zich aangesproken door het in 1860 verschenen Max Havelaar van auteur Eduard Douwes Dekker (bekend onder de pseudoniem Multatuli). Dat boek was vooral een aanklacht tegen het cultuurstelsel. De ideeën uit het boek lijkt Fransen van de Putte ter harte te hebben genomen, want de uiteindelijke afschaffing van het cultuurstelsel is voor een belangrijk deel aan hem te danken. Toch zou het koloniale stelsel nog vele decennia in stand worden gehouden, tot de Japanse bezetting in 1942 en de uiteindelijk soevereiniteitsoverdracht in 1949.
Paul Consten, I.D. Fransen van de Putte [1822-1902]. Het leven van een selfmade politicus, Nijmegen, 2019.