1748
1832

Jeremy Bentham

Jurist en filosoof
Liberaal

A
A

Het gedachtegoed van de Britse jurist en filosoof Jeremy Bentham wordt, bewust dan wel onbewust, toegepast in het denken over de te nemen maatregelen in de coronacrisis. Bentham is aanhanger van het utilitarisme: een stroming die het meeste geluk voor zoveel mogelijk mensen nastreeft. Vanuit dit uitgangspunt kan ook worden nagedacht over de omgang met de coronacrisis: welke maatregelen hebben het meeste geluk voor de meeste mensen tot gevolg?

Bentham wordt ook weleens onder de liberale denkers geschaard. Maar hoewel Bentham een rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het liberalisme, is het sterk de vraag of hijzelf als liberaal kan worden getypeerd. Bentham was vooral een utilitarist en dat verenigt zich niet altijd goed met het liberalisme.

Utilitarisme

`De natuur heeft de mensheid onder de heerschappij gesteld van twee soevereine heersers: pijn (‘pain’) en genot (‘pleasure’).' Pijn (zowel geestelijk als fysiek; een negatieve ervaring) en genot (in de betekenis van een positieve, aangename ervaring) bepalen ons doen en laten en niets anders. Dit is het uitgangspunt voor het oeuvre van Jeremy Bentham. Zijn ideeën over recht, moraal en politiek zijn erdoor be­paald. In al zijn gedetail­leerde stu­dies van maat­schappelijke instellingen vormt het de spil. Ook de waarde van vrijheid is eraan opgehangen.

Wanneer Bentham constateert dat het menselijk gedrag wordt bepaald door pijn en genot vindt hij tevens het algemene principe voor de toetsing van dit gedrag. Ervan uitgaan­de dat de mens zoveel mogelijk pijn vermijdt en zoveel moge­lijk genot zoekt, wordt de kwaliteit van een hande­ling ­bepaald door de vraag of deze hieraan bijdraagt. Wordt door de handeling het menselijk geluk vergroot? Zo ja, dan is het een goede handeling. Het beginsel dat aan deze vraag ten grond­slag ligt duidt Bentham aan als het nutsbegin­sel. Het nut van een hande­ling bestaat in het effect daarvan op het menselijke geluk.

Dit nutsbeginsel is niet alleen van belang voor een begrip van individuele keuzes, maar kan volgens Bentham tevens dienst doen als lei­draad voor maatschappelijke beslissingen. Dergelijke beslis­singen betreffen niet het individuele belang van een partij, maar het maatschappelijke belang. Het is echter een misvatting om een dergelijk belang te beschouwen los van individuele belangen. Bevordering van het maatschappelijke belang is niets anders dan bevordering van het geluk van de leden die deze maatschappij vormen. De toets voor maat­schappe­lijke beslissingen is derhalve of deze beslissingen de optel­som van het geluk van deze leden vermeerderen, dan wel hun leed verminderen. Daarbij werd in zijn calculus niet alleen meegewogen hoeveel mensen genot dan wel pijn zullen ondervinden van een handeling, maar werd onder meer ook de intensiteit en de duur daarvan meegewogen. Zo stuiten we op het fundamentele uitgangspunt van Benthams analyse van politie­ke en juridische beslissingen: `het grootste geluk van het grootste aantal, dat is de maat van goed en kwaad'.

Bentham en het liberalisme

Maar, in hoeverre past Bentham dan in een liberale traditie? Ten eerste had Bentham invloed op latere liberale denkers. Zo was hij leermeester van de invloedrijke liberale denker John Stuart Mill. Daarnaast was Bentham pleitbezorger van allerlei liberale idealen. Zo was hij voorstander van vrijhandel, scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor vrouwen, dierenrechten en de afschaffing van slavernij.

Wel moet zijn inzet voor bepaalde vrijheden worden gezien in het kader van zijn denken in maatschappelijk nut. Vrijheid was voor Bentham niet het centrale uitgangspunt van denken. Vrijheid had voor hem geen zelfstandige waarde, maar kan soms bijdragen aan het vergroten van het maatschappelijk geluk. Vrijheid is daarmee dus hooguit een instrument, in zoverre het bijdraagt aan het netto geluk van de bevolking.

Bepaalde vrijheden zijn noodzakelijke bronnen van geluk, volgens Bentham. Hij rekende tot deze vrijheden onder andere het eigendom en de persoonlijke integriteit. Het is volgens Bentham de taak van de overheid om het recht zo in te richten dat deze bronnen van geluk worden gewaarborgd. Bovendien weten burgers vaak zelf beter wat hen geluk brengt dan de wetgever, denkt Bentham. Uit oogpunt van het bevorderen van het totale maatschappelijke geluk, is het dan ook nuttig als burgers in zekere mate zelf gestalte kunnen geven aan hun leven. Daarnaast moeten burgers de mogelijkheid hebben kritiek te uiten over regels, om te kunnen laten weten wat voor hen van belang is in termen van geluk. Zonder de mogelijkheid van kritiek is het niet uitgesloten dat de wetgeving aan haar doel voorbij gaat. Dit is dus een utilitaristisch argument voor de persvrijheid en de vrijheid van vereniging.

Zijn utilitaristische denken in maatschappelijk nut kan dus leiden tot de realisatie van bepaalde vrijheden. Maar vrijheid is zogezegd nooit het uitgangspunt van zijn denken geweest; dat is het bevorderen van maatschappelijk geluk. En met een beroep op het algemene nut, kunnen vrijheden ook terzijde worden geschoven. Als staatsingrijpen het grootste geluk kan vergroten, dan mag dat volgens Bentham best ten koste gaan van individuele vrijheden. Denk voor een toepassing van het utilitarisme aan een kwestie als orgaandonatie: met een beroep op het maatschappelijke rendement van orgaandonatie kan het (liberale) recht op zelfbeschikking over je eigen lichaam het onderspit delven.

In die zin is het lastig om Bentham als liberaal te typeren. Bovendien keerde hij zich fel tegen het liberale idee dat aan een individu van nature rechten toekomen. Ook kende hij de hoogste gelukswaarde toe aan veiligheid en zekerheid, en om dat doel te bevorderen vond hij het van belang dat er in een maatschappij een hoge mate van sociale sturing en controle werd ingericht, wat ten koste gaat van vrijheid.

Het gedachtegoed van de Britse jurist en filosoof Jeremy Bentham wordt, bewust dan wel onbewust, toegepast in het denken over de te nemen maatregelen in de coronacrisis. Bentham is aanhanger van het utilitarisme: een stroming die het meeste geluk voor zoveel mogelijk mensen nastreeft. Vanuit dit uitgangspunt kan ook worden nagedacht over de omgang met de coronacrisis: welke maatregelen hebben het meeste geluk voor de meeste mensen tot gevolg?

Bentham wordt ook weleens onder de liberale denkers geschaard. Maar hoewel Bentham een rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het liberalisme, is het sterk de vraag of hijzelf als liberaal kan worden getypeerd. Bentham was vooral een utilitarist en dat verenigt zich niet altijd goed met het liberalisme.

Utilitarisme

`De natuur heeft de mensheid onder de heerschappij gesteld van twee soevereine heersers: pijn (‘pain’) en genot (‘pleasure’).' Pijn (zowel geestelijk als fysiek; een negatieve ervaring) en genot (in de betekenis van een positieve, aangename ervaring) bepalen ons doen en laten en niets anders. Dit is het uitgangspunt voor het oeuvre van Jeremy Bentham. Zijn ideeën over recht, moraal en politiek zijn erdoor be­paald. In al zijn gedetail­leerde stu­dies van maat­schappelijke instellingen vormt het de spil. Ook de waarde van vrijheid is eraan opgehangen.

Wanneer Bentham constateert dat het menselijk gedrag wordt bepaald door pijn en genot vindt hij tevens het algemene principe voor de toetsing van dit gedrag. Ervan uitgaan­de dat de mens zoveel mogelijk pijn vermijdt en zoveel moge­lijk genot zoekt, wordt de kwaliteit van een hande­ling ­bepaald door de vraag of deze hieraan bijdraagt. Wordt door de handeling het menselijk geluk vergroot? Zo ja, dan is het een goede handeling. Het beginsel dat aan deze vraag ten grond­slag ligt duidt Bentham aan als het nutsbegin­sel. Het nut van een hande­ling bestaat in het effect daarvan op het menselijke geluk.

Dit nutsbeginsel is niet alleen van belang voor een begrip van individuele keuzes, maar kan volgens Bentham tevens dienst doen als lei­draad voor maatschappelijke beslissingen. Dergelijke beslis­singen betreffen niet het individuele belang van een partij, maar het maatschappelijke belang. Het is echter een misvatting om een dergelijk belang te beschouwen los van individuele belangen. Bevordering van het maatschappelijke belang is niets anders dan bevordering van het geluk van de leden die deze maatschappij vormen. De toets voor maat­schappe­lijke beslissingen is derhalve of deze beslissingen de optel­som van het geluk van deze leden vermeerderen, dan wel hun leed verminderen. Daarbij werd in zijn calculus niet alleen meegewogen hoeveel mensen genot dan wel pijn zullen ondervinden van een handeling, maar werd onder meer ook de intensiteit en de duur daarvan meegewogen. Zo stuiten we op het fundamentele uitgangspunt van Benthams analyse van politie­ke en juridische beslissingen: `het grootste geluk van het grootste aantal, dat is de maat van goed en kwaad'.

Bentham en het liberalisme

Maar, in hoeverre past Bentham dan in een liberale traditie? Ten eerste had Bentham invloed op latere liberale denkers. Zo was hij leermeester van de invloedrijke liberale denker John Stuart Mill. Daarnaast was Bentham pleitbezorger van allerlei liberale idealen. Zo was hij voorstander van vrijhandel, scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor vrouwen, dierenrechten en de afschaffing van slavernij.

Wel moet zijn inzet voor bepaalde vrijheden worden gezien in het kader van zijn denken in maatschappelijk nut. Vrijheid was voor Bentham niet het centrale uitgangspunt van denken. Vrijheid had voor hem geen zelfstandige waarde, maar kan soms bijdragen aan het vergroten van het maatschappelijk geluk. Vrijheid is daarmee dus hooguit een instrument, in zoverre het bijdraagt aan het netto geluk van de bevolking.

Bepaalde vrijheden zijn noodzakelijke bronnen van geluk, volgens Bentham. Hij rekende tot deze vrijheden onder andere het eigendom en de persoonlijke integriteit. Het is volgens Bentham de taak van de overheid om het recht zo in te richten dat deze bronnen van geluk worden gewaarborgd. Bovendien weten burgers vaak zelf beter wat hen geluk brengt dan de wetgever, denkt Bentham. Uit oogpunt van het bevorderen van het totale maatschappelijke geluk, is het dan ook nuttig als burgers in zekere mate zelf gestalte kunnen geven aan hun leven. Daarnaast moeten burgers de mogelijkheid hebben kritiek te uiten over regels, om te kunnen laten weten wat voor hen van belang is in termen van geluk. Zonder de mogelijkheid van kritiek is het niet uitgesloten dat de wetgeving aan haar doel voorbij gaat. Dit is dus een utilitaristisch argument voor de persvrijheid en de vrijheid van vereniging.

Zijn utilitaristische denken in maatschappelijk nut kan dus leiden tot de realisatie van bepaalde vrijheden. Maar vrijheid is zogezegd nooit het uitgangspunt van zijn denken geweest; dat is het bevorderen van maatschappelijk geluk. En met een beroep op het algemene nut, kunnen vrijheden ook terzijde worden geschoven. Als staatsingrijpen het grootste geluk kan vergroten, dan mag dat volgens Bentham best ten koste gaan van individuele vrijheden. Denk voor een toepassing van het utilitarisme aan een kwestie als orgaandonatie: met een beroep op het maatschappelijke rendement van orgaandonatie kan het (liberale) recht op zelfbeschikking over je eigen lichaam het onderspit delven.

In die zin is het lastig om Bentham als liberaal te typeren. Bovendien keerde hij zich fel tegen het liberale idee dat aan een individu van nature rechten toekomen. Ook kende hij de hoogste gelukswaarde toe aan veiligheid en zekerheid, en om dat doel te bevorderen vond hij het van belang dat er in een maatschappij een hoge mate van sociale sturing en controle werd ingericht, wat ten koste gaat van vrijheid.

Lees verder

Cliteur, P.B., Kinneging, A.A.M., van der List, G.A., Filosofen van het klassieke liberalisme, 1993 (hoofdstuk over Bentham geschreven door A.M. Hol)

Meer lezen?

Ook in liberalen