1909
1997

Isaiah Berlin

Brits liberaal filosoof
Liberaal

A
A

Isaiah Berlin wordt gerekend tot de meest eminente liberale denkers van de twintigste eeuw. Zowel het belang dat hij hecht aan pluralisme en individuele vrijheid als zijn grote in­tellec­tuele formaat, zijn onvermoeibare interesse in andere denkers en zijn ongekende eruditie kunnen gelden als wezensken­merken voor deze Engelse intellec­tueel.

Politiek gesproken kan Berlin op één lijn worden gesteld met twee libera­len van zijn eigen generatie: Raymond Aron en Karl Popper. Berlin, die in Riga werd geboren en op tienjarige leeftijd met zijn ouders naar Engeland emigreerde, omhelsde net als Popper hartstoch­telijk de liberale waarden van zijn nieuwe vaderland. Met zijn politiek-theoretische geschriften over het vrij­heidsbegrip verwierf hij de meeste bekendheid.

Vrijwel Berlins gehele academische leven speelde zich af in Oxford. Berlins levens­lange verbintenis met de Univer­siteit van Oxford werd slechts onderbroken door een aantal kortere verblijven als gas­thoogleraar aan prestigieuze univer­siteiten in Amerika en Australië. Alleen in de oorlog was hij voor langere tijd weg uit Oxford toen hij als vrijwilliger in dienst trad van het Britse ministerie van inlichtin­gen in New York en de Britse ambas­sade in Washington. Naar verluidt behoorden zijn wekelijkse verslagen uit deze periode tot Churchills favoriete lectuur. Aan het einde van de oorlog was hijkorte tijd secreta­ris van de Britse ambassade in Moskou. In 1971 werd hij tot ridder in de Order of Merit geslagen en sindsdien ging hij als Sir Isaiah door het leven.

Berlins ongeëvenaarde eruditie is neergelegd ineen gevarieerd en omvangrijk oeuvre. Maar aangezien zijn werk hoofdzakelijk bestaat uit essays die hij over meer dan 40 jaar schreef en die werden gepubliceerd in een breed scala van tijdschriften en bun­dels, is met name de omvang van zijn werk lange tijd onderschat. Tot aan de uitgave van zijn verzameld werk aan het einde van de jaren '70 was hij voornamelijk bekend op grond van zijn biografie van Karl Marx (1939) en zijn bundels Four essays on liberty (1969) en Vico and Herder (1976).

Pas met de publicatie van zijn Selected writings in vier delen, van 1978 tot 1980, werd de rest zijn werk betertoegankelijk. Toen pas werd ook de omvang van zijn oeuvre duidelijk voor het bredere publiek. Deel I over Russian thinkers verzamelde de belangrijkste essays over Russische schrijvers en intelligentsia uit de negentiende eeuw. Een dergelijk onderzoek naar de bredere intellectuele ach­tergrond van de Oktober Revolutie van 1917 leverde Berlin de sleutel tot een beter begrip van de grote tweespalt in de Westerse en Russische politieke geschiedenis in de twintigste eeuw, die pas aan het einde van de jaren '80 nader tot elkaar lijken te komen. Alexander Herzen, de negentiende-eeuwse Russische denker met wie Berlin zich altijd het meest verwant voelde, zei hierover tegen een tijdgenoot uitWest-Europa: `U zult via het proletariaat naar het socialisme toe­werken, en wij via het socialisme naar de vrijheid.'

Het tweede deel van zijn verzameld werk, Concepts and cate­gories getiteld, bestaat uit Berlins bijdrage aan de conceptuele analyse van een aantal belangrij­ke filoso­fische vraagstukken als verificatie, empirische proposi­ties, gelijkheid en het idee van een wetenschap­pelijke ges­chied­schrijving. Deze exercities in de systematische filosofie zijn niet alleen nog steeds belangrijk en informatief, zij vormen tegelijkertijd ook een mooie illustratievan Berlins vermogen om zich geheel in te leven in een denktrant anders dan de zijne, in dit geval het logisch positivisme dat het heersende wetenschap­sparadigma in Engeland in die tijd uitmaakte. Overigens belette hem dat niet om dit paradigma met gebruikmaking van diens eigen terminologie grondig te bekritiseren. Berlin was zelf nooit een positivist. In deel II van zijn verzameld werk is ook het gedenkwaardige essay afgedrukt dat Berlin in 1961 schreef onder de titel `Does political theory still exist?', een vraag die velen in de nadagen van het positivisme ontkennend beant­woordden.

Het derde deel, Against the current, bestaat uit een serie essays, stuk voor stuk juweeltjes in de ideeënges­chiedenis, met name over wat hij aanduidt als de ‘tegen-verlicht­ing’, een min of meer per­manente onderstroom die kant­tekenin­gen plaatste bij het optimistisch rationalisme dat wordt gerekend tot de primaire kenmerken van de achttiende eeuw. Deze verzamel­ing illustreert beter dan welk ander ge­schrift ook hoe Berlins belangstelling voor­namelijk uitgaat naar denkers die zich, hoe aarzelend dan ook, verzetten tegen de heersende or­thodoxie van de dag. In deel IV, Personal impressions, geeft Berlin in een aantal biografische obser­vaties blijk van zijn scherpe opmerking­svermogen, maar ook van de milde humor waarmee hij de wereld om hem heen bezag.

Waardenpluralisme

Het feit dat Berlins essays een uitzonderlijk breed gebied bestrijken zou gemak­kelijk kunnen leiden tot de verdenking dat hij ons een onsamenhangende erfenis heeft nagelaten. Het uitzonder­lijke van Berlins werk is dat er in deze brede diver­siteit een aantal heel duidelijk herkenbare, terugkerende thema's zijn, die hem tot een uiterst oorspronkelijk denker maken. Het belang­rijkste en meest fundamen­tele thema is zijn waardenplura­lisme: het geloof dat er meerdere waarden zijn, dat niet allemensen en culturen dezelfde waarden onderschrijven of nastreven, en dat die waarden niet altijd met elkaar verenigbaar zijn. Wat Berlin met zijn grote verscheidenheid aan exercities in de ideeëngeschiedenis aan de orde stelt, trekt een assumptie in twijfel waar politieke denkers door de eeuwen heen stilzwijgend van uit zijn gegaan. Dit is de niet nader onderzochte aanname dat alle doelen die mensen van intrinsiek belang kunnen achten, uiteindelijk zullen kunnen worden ingepast in één grote, universele, alomvattende rationele orde. De consequentie van die opvatting is dat er eigenlijk geen behoefte is, ja zelfs geen plaats is voor politiek in de gebruikelijke zin. Als alle mogelijke politieke doelen die mensen zich kunnen stellen, uiteindelijk zullen blijken op te gaan in een grote harmonieuze orde, kunnen geschillen in de dagelijkse politieke praktijk nooit meer zijn dan een verschil van inzicht over de meest geëigende middelen tot dit universele doel. Politiek wordt daarmee tot een technische aangelegenheid, die het beste aan specialisten of administrateurs kan worden overgelaten.

Het belang van Berlins centrale stelling schuilt in de eerste plaats in het feit dat hij iets zichtbaar heeft gemaakt waar geen van de betrokken denkers zich van bewust lijkt te zijn geweest. Pas doordat hij ons met de neus op de feiten drukt, valt het ongerijmde van deze aanname ons op. Juist omdat hij wijst op iets wat bij de eerdere denkers niet eens opkwam, stelt hij ons in staat ons rekenschap te geven van deze onberedeneerde, naïeve, maar ook gevaarlijke aanname. Alle totalitaire ervaringen van de twin­tigste eeuw zijn in wezen te herleiden tot een uiting van deze denkconstructie. Maar Berlins centrale stelling heeft niet alleen betrekking op totalitaire politieke denkbeelden. Behalve Plato, treft zijn observatie ook Aristoteles, die toch op een veel vriendelijkere reputatie kan bogen; en behalve de tweeandere notoire ‘vijanden van de open samenleving’, Hegel en Marx, geldt Berlins kritiek op het monisme ook de liberale rationalis­ten uit het tijdperk van de Verlichting.

Berlins waardenpluralisme loopt als een rode draaddoor al zijn geschriften. Het vormt de leidende gedachte achter zijn studies van de Russische intelligentsia in de negentiende eeuw, het verklaart zijn interesse voor een aantal tegendraadse denkers die zich tegen het rationalistisch paradigma van hun tijd afzetten, zoals Vico, Hamann en Herder, denkers die goeddeels in de vergetelheid waren geraakt voordat zij met Berlins studies opnieuw tot leven werden gewekt; het pluralisme vormt ook de - voor de onbevan­gen lezer tamelijk onver­wachte - conclusie van zijn opstel over Machiavelli, die een van de grondleg­gers van tolerantie en pluralisme blijkt te zijn.

Een aantal resultaten van Berlins studies in de geschiedenis van het denken is ronduit verrassend te noemen, zoals bij voorbeeld blijkt uit dit opstel over Machiavelli, lange tijd de meest beruchte politieke denker uit de Renaissance. Voor Berlin schuilt `de oorspron­kelijk­heid van Machiavelli' in het onder­kennen van twee onverenigbare wereldbeel­den, die beide van intrin­siek belang zijn en kunnen fungeren als op zichzelf staan de doelen in het leven: de chris­telijke visie tegeno­ver de republi­keinse. Het gebruike­lijke verwijt aan Machiavelli's adres dat hij een gewetenloos, immoreel standpunt zou hebben verwoord, komt in feite neer op een misvatting van zijn denken. Het suggereert namelijk dat het gaat om een botsing tussenethiek en politieke noodzaak, waarbij Machia­velli technisch instrumentele over­wegingen tot een doel op zich verheft. Maar wat Machiavelli onbedoeld en zonder zich daarvan bewust te zijn, bijna terloops had ontdekt was een veel belangrijker, maar tegelijkertijd ook een veel subver­siever inzicht. Niemand voor hem was nog op het idee gekomen dat de mens geconfronteerd zou kunnen worden met een keuze tussen verschil­lende op zichzelf staande, maar onverenig­bare levens­doelen. En dat was, zo zegt Berlin, ‘een diep veront­rus­tende conclusie’.

Pluralisme was ook het kernbegrip bij zijn analyse van het vrijheidsbegrip, die hij heeft gegeven in de openbare les over `Two concepts of liberty', waarmee hij in 1958 de Chichele leerstoel aanvaardde. In deze inaugurele rede, die al snel de status van een klassieke tekst in de politieke theorieën verwierf, stelde Berlin dat alle gangbare vrijheidsbegrippen zich lieten indelen in twee categorieën, respec­tievelijk aangeduid als negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid typeerde hij als af­wezigheid van dwang: vrijheid in deze betekenis verwijst naar een zeker gebied waarbinnen het individu ongehinderd door anderen zijn gang kan gaan en doen wat hij wil. Gemeenschap­pelijk kenmerk van alle positieve vrij­heidsbegrippen is autonomie. Dat gaat over in hoeverre je meester bent over jezelf en in hoeverre je in staat bent welbewust te besluiten wat er met je gebeurt. Het is duidelijk dat deze twee benaderingen van het vrijheids­begrip elkaar niet uitsluiten, zij bena­druk­ken alleen twee ver­schil­lende aspecten ervan. Berlin wees er echter op dat hoewel hun respec­tievelijke uitgangspun­ten in logisch opzicht niet ver uiteen liggen, deze twee vrijheids­begrippen historisch een zodanige ontwikkeling hebben doorgemaakt dat zij twee geheel tegenges­telde, en onverenigbare dingen gingen inhouden. In haar negatieve variant bleef vrijheid bijna altijd verbonden met haar eigenlijke betekenis terwijl positieve theorieën van vrijheid feitelijk vaak neerkwa­men op de onder­drukking van het individu. Onder de naam `vrijheid' werd in feite haar tegendeel in de praktijk gebracht. De benaming was slechts een poging om een autoritaire doctrine te legitimeren.

Bij verschil­lende gelegenheden heeft Berlin het empirische karakter van deze stelling benadrukt. Hij bedoelde geenszins te impliceren, zegt hij onder andere in zijn inleiding van de bundel Four essays on liberty, dat het door hem om­schre­ven positieve vrijheidsbegrip noodzakelijkerwijze zou moeten uitmonden in een autoritaire doctrine. Berlins stelling is in de eerste plaats een feitelijke obser­vatie, die hij vervolgens inzichtelijk probeert te maken aan de hand van een schets van de ontwikkeling die het positieve begrip moest doorlopen om, uitgaande van een onverdacht liberale notie, in haar tegendeel om te kunnen slaan.

Isaiah Berlin wordt gerekend tot de meest eminente liberale denkers van de twintigste eeuw. Zowel het belang dat hij hecht aan pluralisme en individuele vrijheid als zijn grote in­tellec­tuele formaat, zijn onvermoeibare interesse in andere denkers en zijn ongekende eruditie kunnen gelden als wezensken­merken voor deze Engelse intellec­tueel.

Politiek gesproken kan Berlin op één lijn worden gesteld met twee libera­len van zijn eigen generatie: Raymond Aron en Karl Popper. Berlin, die in Riga werd geboren en op tienjarige leeftijd met zijn ouders naar Engeland emigreerde, omhelsde net als Popper hartstoch­telijk de liberale waarden van zijn nieuwe vaderland. Met zijn politiek-theoretische geschriften over het vrij­heidsbegrip verwierf hij de meeste bekendheid.

Vrijwel Berlins gehele academische leven speelde zich af in Oxford. Berlins levens­lange verbintenis met de Univer­siteit van Oxford werd slechts onderbroken door een aantal kortere verblijven als gas­thoogleraar aan prestigieuze univer­siteiten in Amerika en Australië. Alleen in de oorlog was hij voor langere tijd weg uit Oxford toen hij als vrijwilliger in dienst trad van het Britse ministerie van inlichtin­gen in New York en de Britse ambas­sade in Washington. Naar verluidt behoorden zijn wekelijkse verslagen uit deze periode tot Churchills favoriete lectuur. Aan het einde van de oorlog was hijkorte tijd secreta­ris van de Britse ambassade in Moskou. In 1971 werd hij tot ridder in de Order of Merit geslagen en sindsdien ging hij als Sir Isaiah door het leven.

Berlins ongeëvenaarde eruditie is neergelegd ineen gevarieerd en omvangrijk oeuvre. Maar aangezien zijn werk hoofdzakelijk bestaat uit essays die hij over meer dan 40 jaar schreef en die werden gepubliceerd in een breed scala van tijdschriften en bun­dels, is met name de omvang van zijn werk lange tijd onderschat. Tot aan de uitgave van zijn verzameld werk aan het einde van de jaren '70 was hij voornamelijk bekend op grond van zijn biografie van Karl Marx (1939) en zijn bundels Four essays on liberty (1969) en Vico and Herder (1976).

Pas met de publicatie van zijn Selected writings in vier delen, van 1978 tot 1980, werd de rest zijn werk betertoegankelijk. Toen pas werd ook de omvang van zijn oeuvre duidelijk voor het bredere publiek. Deel I over Russian thinkers verzamelde de belangrijkste essays over Russische schrijvers en intelligentsia uit de negentiende eeuw. Een dergelijk onderzoek naar de bredere intellectuele ach­tergrond van de Oktober Revolutie van 1917 leverde Berlin de sleutel tot een beter begrip van de grote tweespalt in de Westerse en Russische politieke geschiedenis in de twintigste eeuw, die pas aan het einde van de jaren '80 nader tot elkaar lijken te komen. Alexander Herzen, de negentiende-eeuwse Russische denker met wie Berlin zich altijd het meest verwant voelde, zei hierover tegen een tijdgenoot uitWest-Europa: `U zult via het proletariaat naar het socialisme toe­werken, en wij via het socialisme naar de vrijheid.'

Het tweede deel van zijn verzameld werk, Concepts and cate­gories getiteld, bestaat uit Berlins bijdrage aan de conceptuele analyse van een aantal belangrij­ke filoso­fische vraagstukken als verificatie, empirische proposi­ties, gelijkheid en het idee van een wetenschap­pelijke ges­chied­schrijving. Deze exercities in de systematische filosofie zijn niet alleen nog steeds belangrijk en informatief, zij vormen tegelijkertijd ook een mooie illustratievan Berlins vermogen om zich geheel in te leven in een denktrant anders dan de zijne, in dit geval het logisch positivisme dat het heersende wetenschap­sparadigma in Engeland in die tijd uitmaakte. Overigens belette hem dat niet om dit paradigma met gebruikmaking van diens eigen terminologie grondig te bekritiseren. Berlin was zelf nooit een positivist. In deel II van zijn verzameld werk is ook het gedenkwaardige essay afgedrukt dat Berlin in 1961 schreef onder de titel `Does political theory still exist?', een vraag die velen in de nadagen van het positivisme ontkennend beant­woordden.

Het derde deel, Against the current, bestaat uit een serie essays, stuk voor stuk juweeltjes in de ideeënges­chiedenis, met name over wat hij aanduidt als de ‘tegen-verlicht­ing’, een min of meer per­manente onderstroom die kant­tekenin­gen plaatste bij het optimistisch rationalisme dat wordt gerekend tot de primaire kenmerken van de achttiende eeuw. Deze verzamel­ing illustreert beter dan welk ander ge­schrift ook hoe Berlins belangstelling voor­namelijk uitgaat naar denkers die zich, hoe aarzelend dan ook, verzetten tegen de heersende or­thodoxie van de dag. In deel IV, Personal impressions, geeft Berlin in een aantal biografische obser­vaties blijk van zijn scherpe opmerking­svermogen, maar ook van de milde humor waarmee hij de wereld om hem heen bezag.

Waardenpluralisme

Het feit dat Berlins essays een uitzonderlijk breed gebied bestrijken zou gemak­kelijk kunnen leiden tot de verdenking dat hij ons een onsamenhangende erfenis heeft nagelaten. Het uitzonder­lijke van Berlins werk is dat er in deze brede diver­siteit een aantal heel duidelijk herkenbare, terugkerende thema's zijn, die hem tot een uiterst oorspronkelijk denker maken. Het belang­rijkste en meest fundamen­tele thema is zijn waardenplura­lisme: het geloof dat er meerdere waarden zijn, dat niet allemensen en culturen dezelfde waarden onderschrijven of nastreven, en dat die waarden niet altijd met elkaar verenigbaar zijn. Wat Berlin met zijn grote verscheidenheid aan exercities in de ideeëngeschiedenis aan de orde stelt, trekt een assumptie in twijfel waar politieke denkers door de eeuwen heen stilzwijgend van uit zijn gegaan. Dit is de niet nader onderzochte aanname dat alle doelen die mensen van intrinsiek belang kunnen achten, uiteindelijk zullen kunnen worden ingepast in één grote, universele, alomvattende rationele orde. De consequentie van die opvatting is dat er eigenlijk geen behoefte is, ja zelfs geen plaats is voor politiek in de gebruikelijke zin. Als alle mogelijke politieke doelen die mensen zich kunnen stellen, uiteindelijk zullen blijken op te gaan in een grote harmonieuze orde, kunnen geschillen in de dagelijkse politieke praktijk nooit meer zijn dan een verschil van inzicht over de meest geëigende middelen tot dit universele doel. Politiek wordt daarmee tot een technische aangelegenheid, die het beste aan specialisten of administrateurs kan worden overgelaten.

Het belang van Berlins centrale stelling schuilt in de eerste plaats in het feit dat hij iets zichtbaar heeft gemaakt waar geen van de betrokken denkers zich van bewust lijkt te zijn geweest. Pas doordat hij ons met de neus op de feiten drukt, valt het ongerijmde van deze aanname ons op. Juist omdat hij wijst op iets wat bij de eerdere denkers niet eens opkwam, stelt hij ons in staat ons rekenschap te geven van deze onberedeneerde, naïeve, maar ook gevaarlijke aanname. Alle totalitaire ervaringen van de twin­tigste eeuw zijn in wezen te herleiden tot een uiting van deze denkconstructie. Maar Berlins centrale stelling heeft niet alleen betrekking op totalitaire politieke denkbeelden. Behalve Plato, treft zijn observatie ook Aristoteles, die toch op een veel vriendelijkere reputatie kan bogen; en behalve de tweeandere notoire ‘vijanden van de open samenleving’, Hegel en Marx, geldt Berlins kritiek op het monisme ook de liberale rationalis­ten uit het tijdperk van de Verlichting.

Berlins waardenpluralisme loopt als een rode draaddoor al zijn geschriften. Het vormt de leidende gedachte achter zijn studies van de Russische intelligentsia in de negentiende eeuw, het verklaart zijn interesse voor een aantal tegendraadse denkers die zich tegen het rationalistisch paradigma van hun tijd afzetten, zoals Vico, Hamann en Herder, denkers die goeddeels in de vergetelheid waren geraakt voordat zij met Berlins studies opnieuw tot leven werden gewekt; het pluralisme vormt ook de - voor de onbevan­gen lezer tamelijk onver­wachte - conclusie van zijn opstel over Machiavelli, die een van de grondleg­gers van tolerantie en pluralisme blijkt te zijn.

Een aantal resultaten van Berlins studies in de geschiedenis van het denken is ronduit verrassend te noemen, zoals bij voorbeeld blijkt uit dit opstel over Machiavelli, lange tijd de meest beruchte politieke denker uit de Renaissance. Voor Berlin schuilt `de oorspron­kelijk­heid van Machiavelli' in het onder­kennen van twee onverenigbare wereldbeel­den, die beide van intrin­siek belang zijn en kunnen fungeren als op zichzelf staan de doelen in het leven: de chris­telijke visie tegeno­ver de republi­keinse. Het gebruike­lijke verwijt aan Machiavelli's adres dat hij een gewetenloos, immoreel standpunt zou hebben verwoord, komt in feite neer op een misvatting van zijn denken. Het suggereert namelijk dat het gaat om een botsing tussenethiek en politieke noodzaak, waarbij Machia­velli technisch instrumentele over­wegingen tot een doel op zich verheft. Maar wat Machiavelli onbedoeld en zonder zich daarvan bewust te zijn, bijna terloops had ontdekt was een veel belangrijker, maar tegelijkertijd ook een veel subver­siever inzicht. Niemand voor hem was nog op het idee gekomen dat de mens geconfronteerd zou kunnen worden met een keuze tussen verschil­lende op zichzelf staande, maar onverenig­bare levens­doelen. En dat was, zo zegt Berlin, ‘een diep veront­rus­tende conclusie’.

Pluralisme was ook het kernbegrip bij zijn analyse van het vrijheidsbegrip, die hij heeft gegeven in de openbare les over `Two concepts of liberty', waarmee hij in 1958 de Chichele leerstoel aanvaardde. In deze inaugurele rede, die al snel de status van een klassieke tekst in de politieke theorieën verwierf, stelde Berlin dat alle gangbare vrijheidsbegrippen zich lieten indelen in twee categorieën, respec­tievelijk aangeduid als negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid typeerde hij als af­wezigheid van dwang: vrijheid in deze betekenis verwijst naar een zeker gebied waarbinnen het individu ongehinderd door anderen zijn gang kan gaan en doen wat hij wil. Gemeenschap­pelijk kenmerk van alle positieve vrij­heidsbegrippen is autonomie. Dat gaat over in hoeverre je meester bent over jezelf en in hoeverre je in staat bent welbewust te besluiten wat er met je gebeurt. Het is duidelijk dat deze twee benaderingen van het vrijheids­begrip elkaar niet uitsluiten, zij bena­druk­ken alleen twee ver­schil­lende aspecten ervan. Berlin wees er echter op dat hoewel hun respec­tievelijke uitgangspun­ten in logisch opzicht niet ver uiteen liggen, deze twee vrijheids­begrippen historisch een zodanige ontwikkeling hebben doorgemaakt dat zij twee geheel tegenges­telde, en onverenigbare dingen gingen inhouden. In haar negatieve variant bleef vrijheid bijna altijd verbonden met haar eigenlijke betekenis terwijl positieve theorieën van vrijheid feitelijk vaak neerkwa­men op de onder­drukking van het individu. Onder de naam `vrijheid' werd in feite haar tegendeel in de praktijk gebracht. De benaming was slechts een poging om een autoritaire doctrine te legitimeren.

Bij verschil­lende gelegenheden heeft Berlin het empirische karakter van deze stelling benadrukt. Hij bedoelde geenszins te impliceren, zegt hij onder andere in zijn inleiding van de bundel Four essays on liberty, dat het door hem om­schre­ven positieve vrijheidsbegrip noodzakelijkerwijze zou moeten uitmonden in een autoritaire doctrine. Berlins stelling is in de eerste plaats een feitelijke obser­vatie, die hij vervolgens inzichtelijk probeert te maken aan de hand van een schets van de ontwikkeling die het positieve begrip moest doorlopen om, uitgaande van een onverdacht liberale notie, in haar tegendeel om te kunnen slaan.

Lees verder

Deze tekst is een samenvatting van een hoofdstuk geschreven door B. Wempe uit het boek Filosofen van het hedendaags liberalisme (redactie P.B. Cliteur en G.A. van der List, Kok Agora, Kampen, 1990). Dit boek was geschreven op initiatief van de TeldersStichting.

Meer lezen?

Ook in liberalen