1926
1980

Haya van Someren

Liberaal

‘Ik geloof in mensen die hun eigen leven mogen leiden, zo intens mogelijk. Dat begint al vroeg. Vrijheid, dat is niet niks hoor. Dat is alles wat een mens maar kan hebben […] vrijheid is voor mij regelrecht verankerd met geluk. ’t Is niet alleen mijn politieke keuze, dat is mijn levenskeuze.’

‘Wie is toch dat leuke meisje achter in de zaal’, zou Pieter Oud, aldus de Mare, tijdens de oprichtingsvergadering van de VVD hebben gevraagd aan partijsecretaris Dick Dettmeijer. De eenentwintigjarige Gerarda Victoria Downer (Haya koos zij zelf en liet zij in 1974 officieel vastleggen als haar eerste naam) zat achterin en diende Oud, ondanks haar jeugdige onervarenheid, luidruchtig van repliek, waarmee ze de aandacht direct op zich gevestigd wist. Overigens zat zij deze 24ste januari 1948 naast de toen zestienjarige Henk Vonhoff met wie zij het meteen goed kon vinden.

Geboren als dochter van George John Downer en Johanna Wilhelmina Schuit, groeide Haya samen met twee broers op in Amsterdam. Haar ouders en broers sympathiseerden in de jaren ’30 en tijdens de Duitse bezetting openlijk met het nationaal-socialisme, terwijl Haya zelf juist een enorme afkeer had van de massamanipulaties die met de nazi-ideologie gepaard gingen. Als kind van ‘foute ouders’ was het voor Haya niet eenvoudig direct na de oorlog, wel voedde juist deze ervaring haar keuze voor het liberalisme, zo zou ze in 1973 in een interview met Margriet duidelijk maken. ‘Door de oorlog ben ik in de politiek verzeild geraakt. Ik heb de oorlog van mijn 13e tot mijn 18e meegemaakt, dat is natuurlijk een erg gevoelige periode van je leven, de puberteit, en ik heb er een diepe afkeer gekregen van al wat dictatuur is. Ik vond dat het liberalisme een duidelijk antwoord gaf op het fascisme van de SS en de NSB. Duidelijker dan de socialisten. […] Mijn afkeer van de dictatuur is bijna walging. Het is mijn wond.’

Na het gymnasium ging Haya geschiedenis en wijsbegeerte studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Daar ergerde zij zich echter al snel aan de 'betweterige onverdraagzame linkse onderwijsgevenden en studenten', waardoor zij koos voor de overstap naar de Vrije Universiteit. Mogelijk speelde ook het feit dat Haya in de studentenwereld geconfronteerd werd met haar oudste broer en diens ‘foute verleden’ als student – de naam Downer kwam immers niet heel veel voor – een rol bij haar opmerkelijke keuze voor de gereformeerde VU.

Nog voor haar afstuderen deed Haya in 1952 mee aan een schrijfwedstrijd van Elseviers Weekblad, waarin deelnemers werd gevraagd wat volgend jaar de primaire taak voor de overheid zou moeten zijn. Het winnende stuk met als titel ‘Overheid stake dodelijke voogdij’ kwam van Haya. Na afronding van haar studie startte Haya als journalist bij De Telegraaf, aanvankelijk als kunstcritica, later als parlementair verslaggeefster. Toenmalig hoofdredacteur van de krant Co Stokvis gaf haar weliswaar de baan, maar voorspelde tegelijkertijd dat ze als vrouw binnen een maand zou mislukken, aldus zou Haya later verklaren. Ze bewees echter het tegendeel en werkte tot haar overstap naar de politiek in 1959 voor de krant.

In 1954 trouwde Haya met Jan van Someren, jurist, actief VVD-lid en districtscommandant van de Amsterdamse padvinderij. Ze hadden elkaar ontmoet bij de padvinderij, waar ook Haya als jaren actief was, laatstelijk als akela van een groep welpen. Alvorens het huwelijk kon worden voltrokken moet Van Someren scheiden van zijn eerste vrouw met wie hij twee nog jonge kinderen had. Voor die tijd heel modern lukte het alle partijen een goede omgangsregeling te treffen, mede door de coulance van Van Someren’s ex Jenny. Tekenend voor haar verzoenende houding is het feit dat zij na het overlijden van Haya met Van Someren zou hertrouwen. Ook met haar stiefkinderen zou Haya een goede verstandhouding ontwikkelen.

Het huwelijk bood Haya, die tot dat moment noodgedwongen nog bij haar ouders woonde, de mogelijkheid definitief afstand te nemen van haar familie. Ze gebruikte als journalist voortaan de naam Van Someren en op haar eigen rouwadvertentie werd de naam Downer helemaal niet genoemd. Uit het huwelijk werd één zoon geboren (Haya zou als eerste vrouwelijk Kamerlid tijdens haar Kamerlidmaatschap moeder worden). Als voorvechtster van vrouwenrechten en emancipatie betekende het moederschap voor Haya welhaast vanzelfsprekend niet dat ze voortaan thuis zou blijven, iets wat haar man ook niet verwachte.

Naast haar werk bij De Telegraaf was Haya actief binnen de VVD. Haar nadrukkelijke aanwezigheid werd met name door vrouwelijke partijleden niet altijd geapprecieerd, maar ze wist er de aandacht van de mannelijke partijprominenten mee te trekken. In 1958 werd ze voorgedragen voor de kandidatenlijst van de Tweede Kamer en kwam uiteindelijk op een zestiende plaats terecht. Dankzij de verkiezingswinst van de liberalen in 1959 – de VVD groeide van 13 naar 19 zetels – kon Haya de overstap maken van de journalistiek naar de politiek. Met haar 32 jaar was ze het jongste (vrouwelijke) Kamerlid.  In haar nieuwe rol zouden haar oude contacten vanzelfsprekend nog van pas komen.

Binnen de fractie kreeg Haya de portefeuilles onderwijs en omroepzaken toegewezen. Haar maidenspeech hield ze in het debat over de Mammoetwet van minister Jo Cals (KVP), waarbij ze direct een aantal amendementen indiende, hoe ongebruikelijk ook tijdens zo’n eerste redevoering in het parlement. In haar onervarenheid was ze tijdens dit eerste debat veel te breedsprakig, maar allengs ontwikkelde ze zich tot debater die rap van de tongriem was gesneden. Haya maakte zich sterk voor het openbaar onderwijs, dat in haar ogen door de plannen van de katholieke minister werd achtergesteld, en voor behoud van het gymnasium boven de invoering van een brede brugklas.

Het omroepbeleid stond in deze periode eveneens in de politieke belangstelling en Haya was vurig pleitbezorgster van de toelating van commerciële televisie op het verzuilde Nederlandse televisie- en radionet. In haar ogen zou binnen afzienbare tijd een tweede televisienet in het leven moeten worden geroepen, volledig gefinancierd uit reclame-inkomsten. Een door Haya met steun van fractievoorzitter Oud ingediende motie van deze strekking haalde het uiteindelijk niet.

In 1967 werd Haya opnieuw geconfronteerd met het ‘foute verleden’ van haar familie toen Hendrik ‘Boer’ Koekoek, fractievoorzitter van de Boerenpartij, haar zonder nadere onderbouwing openlijk beschuldigde in 1938 lid te zijn geweest van de nationaal-socialistische Jeugdstorm. Tijdens een kort geding bleek dat hiervoor ieder bewijs ontbrak en Koekoek moest op straffe van een dwangsom zijn lastercampagne staken.

Hoewel Haya op 30 september 1968 terugtrad als Tweede Kamerlid, daar zij haar werkzaamheden als parlementariër maar moeilijk kon combineren met de zorg voor haar inmiddels driejarige zoontje, betekende dit geenszins het einde van haar politieke betrokkenheid. Binnen een jaar werd zij door de algemene vergadering van de VVD bij acclamatie gekozen tot partijvoorzitter. Daarmee werd zij de eerste vrouw in ons land die deze rol vervulde. In deze functie zou ze samen met de fractievoorzitters in de Eerste en Tweede Kamer, Harm van Riel en Hans Wiegel het trio - 'de drie H.'s' – vormen en jarenlang gezichtsbepalend voor de VVD zijn. Als partijvoorzitter zorgde ze via het zgn. ‘tientjes-lidmaatschap’ voor een succesvolle groei van het aantal partijleden (gedurende haar zesjarige voorzitterschap van 30.000 naar maar liefst 80.000 leden) en stimuleerde bovendien de actieve participatie van leden.

Nog tijdens het partijvoorzitterschap werd Haya op 17 september 1974 lid van de Eerste Kamer en twee jaar later nam zijn het fractievoorzitterschap over van Harm van Riel. Als kersverse factievoorzitter maakte zij van de abortuskwestie – een initiatiefwet van VVD en PvdA – een vrije kwestie. De liberale senatoren waren daardoor niet gehouden aan een fractiestandpunt doch konden zelf een afweging maken. Haya bleek ernstige gewetensbezwaren te hebben en haar stem tegen was er mede debet aan dat de initiatiefwet strandde in de Eerste Kamer tot grote frustratie van partijgenote Annelien Kappeyne van de Coppello. Ook in de samenleving werd Haya als de boosdoener gezien en kort na het debat werden zelf bij haar thuis en op het partijsecretariaat ramen ingegooid en muren beklad met leuzen. De verwijten, zeker vanuit haar eigen partij, troffen Haya onaangenaam, maar ze liet de bitterheid niet de overhand nemen.

Even leek het erop dat Haya’s politieke carrière een volgende fase in zou gaan toen haar naam werd genoemd als minister van Onderwijs bij de formatie van het kabinet-Van Agt-Wiegel (1977). In datzelfde jaar openbaarde zich bij haar echter de eerste verschijnselen van kanker waar zij drie jaar later aan zou overlijden. Zij bleef tot het einde als voorzitter verbonden aan de Eerste Kamerfractie en hield langdurig voor zich hoe slecht het daadwerkelijk met haar gezondheid was gesteld. In april 1980 hield ze een rede op het partijcongres en zonder dat iemand zich ervan bewust was realiseerde Haya dat het weleens haar laatste rede zou kunnen zijn. Ze benadrukte bij die gelegenheid dat liberalisme veel meer behelst dan het partijbelang van de VVD, ‘liberalisme is iets om voor te vechten zolang je leeft’.

Frits Korthals Altes, die Haya in 1975 was opgevolgd als partijvoorzitter, zorgde er een half jaar na haar overlijden voor dat het vormings- en scholingsinstituut van de VVD voortaan de Haya van Someren-Stichting zou heten. Een terecht eerbetoon aan de politica die lange tijd mede gezichtsbepalend was voor de VVD, over een groot redenaarstalent beschikte, met haar uitstraling en strijdbaarheid de publiciteit steeds wist te vinden en zich altijd groot voorvechtster toonde van emancipatie en ontplooiing.

‘Ik geloof in mensen die hun eigen leven mogen leiden, zo intens mogelijk. Dat begint al vroeg. Vrijheid, dat is niet niks hoor. Dat is alles wat een mens maar kan hebben […] vrijheid is voor mij regelrecht verankerd met geluk. ’t Is niet alleen mijn politieke keuze, dat is mijn levenskeuze.’

‘Wie is toch dat leuke meisje achter in de zaal’, zou Pieter Oud, aldus de Mare, tijdens de oprichtingsvergadering van de VVD hebben gevraagd aan partijsecretaris Dick Dettmeijer. De eenentwintigjarige Gerarda Victoria Downer (Haya koos zij zelf en liet zij in 1974 officieel vastleggen als haar eerste naam) zat achterin en diende Oud, ondanks haar jeugdige onervarenheid, luidruchtig van repliek, waarmee ze de aandacht direct op zich gevestigd wist. Overigens zat zij deze 24ste januari 1948 naast de toen zestienjarige Henk Vonhoff met wie zij het meteen goed kon vinden.

Geboren als dochter van George John Downer en Johanna Wilhelmina Schuit, groeide Haya samen met twee broers op in Amsterdam. Haar ouders en broers sympathiseerden in de jaren ’30 en tijdens de Duitse bezetting openlijk met het nationaal-socialisme, terwijl Haya zelf juist een enorme afkeer had van de massamanipulaties die met de nazi-ideologie gepaard gingen. Als kind van ‘foute ouders’ was het voor Haya niet eenvoudig direct na de oorlog, wel voedde juist deze ervaring haar keuze voor het liberalisme, zo zou ze in 1973 in een interview met Margriet duidelijk maken. ‘Door de oorlog ben ik in de politiek verzeild geraakt. Ik heb de oorlog van mijn 13e tot mijn 18e meegemaakt, dat is natuurlijk een erg gevoelige periode van je leven, de puberteit, en ik heb er een diepe afkeer gekregen van al wat dictatuur is. Ik vond dat het liberalisme een duidelijk antwoord gaf op het fascisme van de SS en de NSB. Duidelijker dan de socialisten. […] Mijn afkeer van de dictatuur is bijna walging. Het is mijn wond.’

Na het gymnasium ging Haya geschiedenis en wijsbegeerte studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Daar ergerde zij zich echter al snel aan de 'betweterige onverdraagzame linkse onderwijsgevenden en studenten', waardoor zij koos voor de overstap naar de Vrije Universiteit. Mogelijk speelde ook het feit dat Haya in de studentenwereld geconfronteerd werd met haar oudste broer en diens ‘foute verleden’ als student – de naam Downer kwam immers niet heel veel voor – een rol bij haar opmerkelijke keuze voor de gereformeerde VU.

Nog voor haar afstuderen deed Haya in 1952 mee aan een schrijfwedstrijd van Elseviers Weekblad, waarin deelnemers werd gevraagd wat volgend jaar de primaire taak voor de overheid zou moeten zijn. Het winnende stuk met als titel ‘Overheid stake dodelijke voogdij’ kwam van Haya. Na afronding van haar studie startte Haya als journalist bij De Telegraaf, aanvankelijk als kunstcritica, later als parlementair verslaggeefster. Toenmalig hoofdredacteur van de krant Co Stokvis gaf haar weliswaar de baan, maar voorspelde tegelijkertijd dat ze als vrouw binnen een maand zou mislukken, aldus zou Haya later verklaren. Ze bewees echter het tegendeel en werkte tot haar overstap naar de politiek in 1959 voor de krant.

In 1954 trouwde Haya met Jan van Someren, jurist, actief VVD-lid en districtscommandant van de Amsterdamse padvinderij. Ze hadden elkaar ontmoet bij de padvinderij, waar ook Haya als jaren actief was, laatstelijk als akela van een groep welpen. Alvorens het huwelijk kon worden voltrokken moet Van Someren scheiden van zijn eerste vrouw met wie hij twee nog jonge kinderen had. Voor die tijd heel modern lukte het alle partijen een goede omgangsregeling te treffen, mede door de coulance van Van Someren’s ex Jenny. Tekenend voor haar verzoenende houding is het feit dat zij na het overlijden van Haya met Van Someren zou hertrouwen. Ook met haar stiefkinderen zou Haya een goede verstandhouding ontwikkelen.

Het huwelijk bood Haya, die tot dat moment noodgedwongen nog bij haar ouders woonde, de mogelijkheid definitief afstand te nemen van haar familie. Ze gebruikte als journalist voortaan de naam Van Someren en op haar eigen rouwadvertentie werd de naam Downer helemaal niet genoemd. Uit het huwelijk werd één zoon geboren (Haya zou als eerste vrouwelijk Kamerlid tijdens haar Kamerlidmaatschap moeder worden). Als voorvechtster van vrouwenrechten en emancipatie betekende het moederschap voor Haya welhaast vanzelfsprekend niet dat ze voortaan thuis zou blijven, iets wat haar man ook niet verwachte.

Naast haar werk bij De Telegraaf was Haya actief binnen de VVD. Haar nadrukkelijke aanwezigheid werd met name door vrouwelijke partijleden niet altijd geapprecieerd, maar ze wist er de aandacht van de mannelijke partijprominenten mee te trekken. In 1958 werd ze voorgedragen voor de kandidatenlijst van de Tweede Kamer en kwam uiteindelijk op een zestiende plaats terecht. Dankzij de verkiezingswinst van de liberalen in 1959 – de VVD groeide van 13 naar 19 zetels – kon Haya de overstap maken van de journalistiek naar de politiek. Met haar 32 jaar was ze het jongste (vrouwelijke) Kamerlid.  In haar nieuwe rol zouden haar oude contacten vanzelfsprekend nog van pas komen.

Binnen de fractie kreeg Haya de portefeuilles onderwijs en omroepzaken toegewezen. Haar maidenspeech hield ze in het debat over de Mammoetwet van minister Jo Cals (KVP), waarbij ze direct een aantal amendementen indiende, hoe ongebruikelijk ook tijdens zo’n eerste redevoering in het parlement. In haar onervarenheid was ze tijdens dit eerste debat veel te breedsprakig, maar allengs ontwikkelde ze zich tot debater die rap van de tongriem was gesneden. Haya maakte zich sterk voor het openbaar onderwijs, dat in haar ogen door de plannen van de katholieke minister werd achtergesteld, en voor behoud van het gymnasium boven de invoering van een brede brugklas.

Het omroepbeleid stond in deze periode eveneens in de politieke belangstelling en Haya was vurig pleitbezorgster van de toelating van commerciële televisie op het verzuilde Nederlandse televisie- en radionet. In haar ogen zou binnen afzienbare tijd een tweede televisienet in het leven moeten worden geroepen, volledig gefinancierd uit reclame-inkomsten. Een door Haya met steun van fractievoorzitter Oud ingediende motie van deze strekking haalde het uiteindelijk niet.

In 1967 werd Haya opnieuw geconfronteerd met het ‘foute verleden’ van haar familie toen Hendrik ‘Boer’ Koekoek, fractievoorzitter van de Boerenpartij, haar zonder nadere onderbouwing openlijk beschuldigde in 1938 lid te zijn geweest van de nationaal-socialistische Jeugdstorm. Tijdens een kort geding bleek dat hiervoor ieder bewijs ontbrak en Koekoek moest op straffe van een dwangsom zijn lastercampagne staken.

Hoewel Haya op 30 september 1968 terugtrad als Tweede Kamerlid, daar zij haar werkzaamheden als parlementariër maar moeilijk kon combineren met de zorg voor haar inmiddels driejarige zoontje, betekende dit geenszins het einde van haar politieke betrokkenheid. Binnen een jaar werd zij door de algemene vergadering van de VVD bij acclamatie gekozen tot partijvoorzitter. Daarmee werd zij de eerste vrouw in ons land die deze rol vervulde. In deze functie zou ze samen met de fractievoorzitters in de Eerste en Tweede Kamer, Harm van Riel en Hans Wiegel het trio - 'de drie H.'s' – vormen en jarenlang gezichtsbepalend voor de VVD zijn. Als partijvoorzitter zorgde ze via het zgn. ‘tientjes-lidmaatschap’ voor een succesvolle groei van het aantal partijleden (gedurende haar zesjarige voorzitterschap van 30.000 naar maar liefst 80.000 leden) en stimuleerde bovendien de actieve participatie van leden.

Nog tijdens het partijvoorzitterschap werd Haya op 17 september 1974 lid van de Eerste Kamer en twee jaar later nam zijn het fractievoorzitterschap over van Harm van Riel. Als kersverse factievoorzitter maakte zij van de abortuskwestie – een initiatiefwet van VVD en PvdA – een vrije kwestie. De liberale senatoren waren daardoor niet gehouden aan een fractiestandpunt doch konden zelf een afweging maken. Haya bleek ernstige gewetensbezwaren te hebben en haar stem tegen was er mede debet aan dat de initiatiefwet strandde in de Eerste Kamer tot grote frustratie van partijgenote Annelien Kappeyne van de Coppello. Ook in de samenleving werd Haya als de boosdoener gezien en kort na het debat werden zelf bij haar thuis en op het partijsecretariaat ramen ingegooid en muren beklad met leuzen. De verwijten, zeker vanuit haar eigen partij, troffen Haya onaangenaam, maar ze liet de bitterheid niet de overhand nemen.

Even leek het erop dat Haya’s politieke carrière een volgende fase in zou gaan toen haar naam werd genoemd als minister van Onderwijs bij de formatie van het kabinet-Van Agt-Wiegel (1977). In datzelfde jaar openbaarde zich bij haar echter de eerste verschijnselen van kanker waar zij drie jaar later aan zou overlijden. Zij bleef tot het einde als voorzitter verbonden aan de Eerste Kamerfractie en hield langdurig voor zich hoe slecht het daadwerkelijk met haar gezondheid was gesteld. In april 1980 hield ze een rede op het partijcongres en zonder dat iemand zich ervan bewust was realiseerde Haya dat het weleens haar laatste rede zou kunnen zijn. Ze benadrukte bij die gelegenheid dat liberalisme veel meer behelst dan het partijbelang van de VVD, ‘liberalisme is iets om voor te vechten zolang je leeft’.

Frits Korthals Altes, die Haya in 1975 was opgevolgd als partijvoorzitter, zorgde er een half jaar na haar overlijden voor dat het vormings- en scholingsinstituut van de VVD voortaan de Haya van Someren-Stichting zou heten. Een terecht eerbetoon aan de politica die lange tijd mede gezichtsbepalend was voor de VVD, over een groot redenaarstalent beschikte, met haar uitstraling en strijdbaarheid de publiciteit steeds wist te vinden en zich altijd groot voorvechtster toonde van emancipatie en ontplooiing.

Lees verder

Alies Pegtel, Haya van Someren-Downer. Liberaal Activiste (Amsterdam, 2015).

Jan van Zanen, Haya van Someren-Downer. Vrouw voor vrijheid en democratie (Amsterdam, 1994).

Meer lezen?

Ook in liberalen