06
Jun
2022

Stop de politisering van de exacte wetenschappen

Column

Filosofie, Religie & Ethiek

Wetenschappelijk medewerker Wilbert Jan Derksen gaat in op de recente spanningen tussen de politiek en de wetenschap.

De verhouding tussen de wetenschap en de politiek is verslechterd in de afgelopen jaren. Dit bleek maar weer eens uit de brief die onlangs werd verstuurd uit naam van honderden wetenschappers richting Den Haag. Hierin namen zij het op voor directeur van het RIVM Jaap van Dissel, die een week eerder door FvD-Kamerlid Gideon van Meijeren als corrupt werd gekwalificeerd. Ook in andere landen zien we dat bepaalde politici de betrouwbaarheid van de wetenschap betwisten. Denk aan de VS, waar met name Donald Trump tijdens zijn presidentschap regelmatig de integriteit van de wetenschap in twijfel trok.

Maar wat wordt er nu eigenlijk precies bedoeld met wetenschap? De wetenschap bestaat immers uit verschillende disciplines die belangrijke onderlinge verschillen kennen. Grofweg kunnen we deze disciplines opdelen in twee groepen: exacte wetenschappen en menswetenschappen (in het Engels ook wel ‘hard sciences’ en ‘soft sciences’ genoemd). Disciplines als wiskunde, virologie, biologie, meteorologie en scheikunde kunnen onder de noemer exacte wetenschappen worden geschaard. Vakgebieden als economie, geschiedenis, sociologie, filosofie en psychologie zijn dan weer voorbeelden van menswetenschappen.

In de exacte wetenschappen wordt de natuurlijke wereld bestudeerd door middel van controleerbare (en daarmee reproduceerbare) experimenten. De uitkomst hiervan kan dan ook vaak wiskundig worden weergeven. In de menswetenschappen wordt eerder gekeken naar immateriële zaken als gedrag en cultuur, waarbij het lastiger is controleerbare experimenten op te zetten. Het is hier meestal onmogelijk om alle variabelen die de uitkomst kunnen beïnvloeden te beheersen. Mensen (en al helemaal groepen mensen) zijn immers erg complex en gedragen zich niet volgens dezelfde wetmatigheid als bijvoorbeeld de zwaartekracht.

Dat betekent dat het bewijzen van theorieën in de menswetenschappen veel lastiger is dan in de exacte wetenschappen. Ze zijn meestal immers niet falsificeerbaar doordat experimenten niet volledig kunnen worden gereproduceerd. Vaak is er dan ook gepaste terughoudendheid wat betreft de voorspellende waarde van deze theorieën en is er geregeld geen sprake van een algemene consensus over welke theorie de juiste is.  

Desalniettemin wordt soms beweerd dat ook in de menswetenschappen bepaalde natuurwetten te ontdekken zijn. Het ‘historicisme’ stelt dat de geschiedenis ijzeren wetmatigheden vertoont op basis waarvan duidelijke voorspellingen kunnen worden gemaakt. Zo stelde Karl Marx op deze wijze dat het onvermijdelijk was dat het kapitalisme uiteindelijk vervangen zou worden door het communisme. De liberale filosoof Karl Popper (1902-1994) ontkende dit door te wijzen op de onmogelijkheid om dergelijke theorieën te falsificeren. Maar vooral waarschuwde hij voor het gevaar van politici die deze gedachtegang toch ter harte namen en vaak als dictators over lijken gingen om de voorspellingen van deze theorieën uit te laten komen.

Tegenwoordig zien we echter het tegenovergestelde gebeuren. Waar voorheen het wetmatige karakter van de exacte wetenschappen onterecht werd toepast op de menswetenschappen, projecteren sommige politici tegenwoordig ten onrechte de onzekerheid en subjectiviteit die heerst binnen de menswetenschappen op de exacte wetenschappen. Denk aan politici die twijfel zaaien over de effectiviteit van het coronavaccin (tegen ziekenhuisopname) of over data omtrent de opwarming van de aarde. Maar ook bijvoorbeeld de politieke partij BIJ1 die het wiskundeonderwijs wil ‘dekoloniseren’.

Een dergelijk debat past wellicht in de context van bepaalde menswetenschappen, waar veelal geen duidelijke wetenschappelijke consensus heerst. Zo hebben we in het verleden gezien dat bepaalde politici de Keynesiaanse economische theorie aanhingen, terwijl anderen de monetaristische economische theorie voorstonden. Voor de exacte wetenschappen, indien er sprake is van een duidelijke wetenschappelijke consensus, geldt dit echter niet. Dat wil overigens niet zeggen dat er binnen de exacte wetenschappen altijd een dergelijke consensus heerst.          

Maar het zijn niet alleen politici die hieraan bijdragen. Ook vanuit de exacte wetenschappen zijn er onwenselijke ontwikkelingen op te merken. Zo zien we steeds vaker dat wetenschappers zich niet beperken tot onderzoek, maar ook oproepen tot of zelfs meedoen met bepaalde politieke acties. Onlangs gingen bijvoorbeeld tientallen klimaatwetenschappers onder de naam Scientist Rebellion de straat op om te protesteren tegen het klimaatbeleid. Daarnaast zagen we tijdens de coronacrisis regelmatig dat virologen zich uitspraken over het coronabeleid, terwijl dit toch duidelijk een politieke afweging was, waarin niet alleen medische, maar ook economische, sociale en andere factoren een rol speelden (aan de andere kant ging het kabinet hier ook politieke verantwoordelijkheid uit de weg door steeds te verwijzen naar het advies van het OMT). Ook zien we de woke-agenda nu steeds vaker terugkomen in de exacte wetenschappen. Zo wil het wetenschappelijk tijdschrift Nature wetenschappers verplichten voortaan gender en sekse in hun studies mee te nemen (of ze laten verantwoorden waarom ze dit niet hebben gedaan).

Door hun eigen vakgebied op deze manier te politiseren, zaaien wetenschappers twijfels onder de bevolking over hun onafhankelijkheid. Op die manier ontstaat het idee dat wetenschappelijk onderzoek slechts het product is van bepaalde achterliggende politieke doelstellingen. Van wetenschappers mag dan ook verwacht worden dat zij transparant zijn over hun onderzoeksmethodes en hier voldoende helder over zijn naar de samenleving toe.

Natuurlijk is de aanwezigheid van een wetenschappelijke consensus over een bepaald onderwerp op zichzelf ook niet heilig. Er zijn genoeg voorbeelden te noemen waar deze consensus er was, maar later wetenschappelijk onderzoek aantoonde dat het toch anders zat. Maar hier hebben we wetenschappers voor en niet politici. De politiek hoort zich niet met de wetenschap te bemoeien, net zoals de wetenschap zich niet over politieke kwesties hoort uit te spreken. Wetenschappers en politici dienen zich dan ook te beseffen dat ze op fundamenteel andere speelvelden opereren en dat bemoeienis over en weer uiteindelijk resulteert in een afname van het maatschappelijk vertrouwen in beide kanten.  

drs. Wilbert Jan Derksen is wetenschappelijk medewerker bij de TeldersStichting.

De verhouding tussen de wetenschap en de politiek is verslechterd in de afgelopen jaren. Dit bleek maar weer eens uit de brief die onlangs werd verstuurd uit naam van honderden wetenschappers richting Den Haag. Hierin namen zij het op voor directeur van het RIVM Jaap van Dissel, die een week eerder door FvD-Kamerlid Gideon van Meijeren als corrupt werd gekwalificeerd. Ook in andere landen zien we dat bepaalde politici de betrouwbaarheid van de wetenschap betwisten. Denk aan de VS, waar met name Donald Trump tijdens zijn presidentschap regelmatig de integriteit van de wetenschap in twijfel trok.

Maar wat wordt er nu eigenlijk precies bedoeld met wetenschap? De wetenschap bestaat immers uit verschillende disciplines die belangrijke onderlinge verschillen kennen. Grofweg kunnen we deze disciplines opdelen in twee groepen: exacte wetenschappen en menswetenschappen (in het Engels ook wel ‘hard sciences’ en ‘soft sciences’ genoemd). Disciplines als wiskunde, virologie, biologie, meteorologie en scheikunde kunnen onder de noemer exacte wetenschappen worden geschaard. Vakgebieden als economie, geschiedenis, sociologie, filosofie en psychologie zijn dan weer voorbeelden van menswetenschappen.

In de exacte wetenschappen wordt de natuurlijke wereld bestudeerd door middel van controleerbare (en daarmee reproduceerbare) experimenten. De uitkomst hiervan kan dan ook vaak wiskundig worden weergeven. In de menswetenschappen wordt eerder gekeken naar immateriële zaken als gedrag en cultuur, waarbij het lastiger is controleerbare experimenten op te zetten. Het is hier meestal onmogelijk om alle variabelen die de uitkomst kunnen beïnvloeden te beheersen. Mensen (en al helemaal groepen mensen) zijn immers erg complex en gedragen zich niet volgens dezelfde wetmatigheid als bijvoorbeeld de zwaartekracht.

Dat betekent dat het bewijzen van theorieën in de menswetenschappen veel lastiger is dan in de exacte wetenschappen. Ze zijn meestal immers niet falsificeerbaar doordat experimenten niet volledig kunnen worden gereproduceerd. Vaak is er dan ook gepaste terughoudendheid wat betreft de voorspellende waarde van deze theorieën en is er geregeld geen sprake van een algemene consensus over welke theorie de juiste is.  

Desalniettemin wordt soms beweerd dat ook in de menswetenschappen bepaalde natuurwetten te ontdekken zijn. Het ‘historicisme’ stelt dat de geschiedenis ijzeren wetmatigheden vertoont op basis waarvan duidelijke voorspellingen kunnen worden gemaakt. Zo stelde Karl Marx op deze wijze dat het onvermijdelijk was dat het kapitalisme uiteindelijk vervangen zou worden door het communisme. De liberale filosoof Karl Popper (1902-1994) ontkende dit door te wijzen op de onmogelijkheid om dergelijke theorieën te falsificeren. Maar vooral waarschuwde hij voor het gevaar van politici die deze gedachtegang toch ter harte namen en vaak als dictators over lijken gingen om de voorspellingen van deze theorieën uit te laten komen.

Tegenwoordig zien we echter het tegenovergestelde gebeuren. Waar voorheen het wetmatige karakter van de exacte wetenschappen onterecht werd toepast op de menswetenschappen, projecteren sommige politici tegenwoordig ten onrechte de onzekerheid en subjectiviteit die heerst binnen de menswetenschappen op de exacte wetenschappen. Denk aan politici die twijfel zaaien over de effectiviteit van het coronavaccin (tegen ziekenhuisopname) of over data omtrent de opwarming van de aarde. Maar ook bijvoorbeeld de politieke partij BIJ1 die het wiskundeonderwijs wil ‘dekoloniseren’.

Een dergelijk debat past wellicht in de context van bepaalde menswetenschappen, waar veelal geen duidelijke wetenschappelijke consensus heerst. Zo hebben we in het verleden gezien dat bepaalde politici de Keynesiaanse economische theorie aanhingen, terwijl anderen de monetaristische economische theorie voorstonden. Voor de exacte wetenschappen, indien er sprake is van een duidelijke wetenschappelijke consensus, geldt dit echter niet. Dat wil overigens niet zeggen dat er binnen de exacte wetenschappen altijd een dergelijke consensus heerst.          

Maar het zijn niet alleen politici die hieraan bijdragen. Ook vanuit de exacte wetenschappen zijn er onwenselijke ontwikkelingen op te merken. Zo zien we steeds vaker dat wetenschappers zich niet beperken tot onderzoek, maar ook oproepen tot of zelfs meedoen met bepaalde politieke acties. Onlangs gingen bijvoorbeeld tientallen klimaatwetenschappers onder de naam Scientist Rebellion de straat op om te protesteren tegen het klimaatbeleid. Daarnaast zagen we tijdens de coronacrisis regelmatig dat virologen zich uitspraken over het coronabeleid, terwijl dit toch duidelijk een politieke afweging was, waarin niet alleen medische, maar ook economische, sociale en andere factoren een rol speelden (aan de andere kant ging het kabinet hier ook politieke verantwoordelijkheid uit de weg door steeds te verwijzen naar het advies van het OMT). Ook zien we de woke-agenda nu steeds vaker terugkomen in de exacte wetenschappen. Zo wil het wetenschappelijk tijdschrift Nature wetenschappers verplichten voortaan gender en sekse in hun studies mee te nemen (of ze laten verantwoorden waarom ze dit niet hebben gedaan).

Door hun eigen vakgebied op deze manier te politiseren, zaaien wetenschappers twijfels onder de bevolking over hun onafhankelijkheid. Op die manier ontstaat het idee dat wetenschappelijk onderzoek slechts het product is van bepaalde achterliggende politieke doelstellingen. Van wetenschappers mag dan ook verwacht worden dat zij transparant zijn over hun onderzoeksmethodes en hier voldoende helder over zijn naar de samenleving toe.

Natuurlijk is de aanwezigheid van een wetenschappelijke consensus over een bepaald onderwerp op zichzelf ook niet heilig. Er zijn genoeg voorbeelden te noemen waar deze consensus er was, maar later wetenschappelijk onderzoek aantoonde dat het toch anders zat. Maar hier hebben we wetenschappers voor en niet politici. De politiek hoort zich niet met de wetenschap te bemoeien, net zoals de wetenschap zich niet over politieke kwesties hoort uit te spreken. Wetenschappers en politici dienen zich dan ook te beseffen dat ze op fundamenteel andere speelvelden opereren en dat bemoeienis over en weer uiteindelijk resulteert in een afname van het maatschappelijk vertrouwen in beide kanten.  

drs. Wilbert Jan Derksen is wetenschappelijk medewerker bij de TeldersStichting.