Hoe ver gaat de vrijheid van onderwijs?

Tijdens de laatste verkiezingscampagne leek het een keerpunt voor het CDA, het moment waarop de tot dan toe in de peilingen goed presterende Henri Bontenbal in Nieuwsuur aangaf dat de vrijheid van onderwijs mag botsen met artikel 1 van de Grondwet. Een reformatorische school moet bijvoorbeeld kunnen uitdragen dat zij homoseksuele relaties afwijst. Als dat voor een leerling tot problemen leidt, kan deze ook naar een andere school, aldus de CDA-lijsttrekker. Bontenbal deed zijn uitspraak in reactie op een kort fragment waarin een oud-leerling vertelde dat hij op zijn reformatorische school niet zichzelf kon zijn.

De uitspraak van Bontenbal was in feite geen nieuws. Het standpunt wordt immers al decennia gehuldigd door de verschillende christelijke partijen en volgt ook logisch uit artikel 23 – de vrijheid van onderwijs. Toch zorgde het optreden van Bontenbal bij Nieuwsuur voor de nodige ophef en zag de CDA’er zich genoodzaakt tot een verdediging van zijn standpunt. ‘Een andere mening doet soms pijn’, aldus Bontenbal, die tevens aangaf beducht te zijn voor ‘een samenleving waarin een verschil van denken niet wordt geaccepteerd onder het mom van liberalisme’.

 

Recent stemde een krappe Kamermeerderheid in met een motie van VVD’er Arend Kisteman over de botsing tussen artikel 1 (gelijke behandeling en verbod op discriminatie) en artikel 23 (de vrijheid van onderwijs). De motie-Kisteman verzoekt de staatssecretaris te onderzoeken hoe voorkomen kan worden dat scholen met een beroep op hun religieuze grondslag het gelijkheidsbeginsel schenden. Terzijde zij opgemerkt dat de motie niet alleen de aloude discussie over artikel 23 heropent, maar ook het debat over de (on)wenselijkheid over een prioritering in grondrechten aan te brengen.

Bij de discussie over artikel 23 is het aardig te weten dat ook liberalen fundamenteel verdeeld zijn over nut en noodzaak van de vrijheid van onderwijs. Aan de ene kant staan de liberalen die van mening zijn dat de publieke financiering van religieus bijzonder onderwijs in strijd is met het voor liberalen belangrijke neutraliteitsbeginsel. Godsdienst is een privézaak waar de staat zich op geen enkele wijze – positief of negatief – in dient te mengen. Onderwijs zou in deze gedachte als publieke taak neutraal moeten zijn. Buiten schooltijden om is er voor ouders voldoende gelegenheid kinderen een religieuze vorming mee te geven of juist niet. Deze liberalen zouden artikel 23 het liefst afschaffen.

 

Aan de andere kant staan de liberalen die vinden dat de overheid zich niet dient te bemoeien met individuele overtuigingen van mensen en gemeenschappen. Binnen de pluriforme samenleving is voldoende ruimte voor individuen hun eigen weg te vinden en kunnen meningen verschillen en soms ook botsen. De overheid voert een marginale toets uit ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs, maar mengt zich verder niet in de kleur van het onderwijs. Voor deze liberalen gaat het gelijkheidsbeginsel in onze Grondwet niet boven andere artikelen zoals de vrijheid van godsdienst of de vrijheid van vereniging. Artikel 23 kan voor hen onverkort worden gehandhaafd en ja, dat is soms voer voor discussie als een leerling of docent de signatuur van de school niet kan of wil volgen.

De vrijheid van onderwijs daagt ons uit na te denken hoeveel ruimte er moet kunnen zijn voor afwijkende meningen en op welke wijze met botsende grondrechten moet worden omgegaan. Daarbij is het goed te beseffen dat de verschillende grondrechten juist zijn vastgelegd om ook aan minderheidsopvattingen voldoende speelveld te bieden en de potentieel verdrukkende werking van meerderheidsmeningen te corrigeren. 

Fleur de Beaufort

Wetenschappelijk medewerker