‘De hervorming van de sociale toestand der arbeiders is het vraagstuk bij uitnemendheid dat onze tijd heeft op te lossen. De drang naar meerdere staatsbemoeiing spruit voort uit het besef, dat de regeling van maatschappelijke betrekkingen in den levenskring der werklieden, reeds al te lang op zich liet wachten’, zo schetste Pieter Cort van der Linden in 1886 in zijn werk Richting en beleid der liberale partij helder de uitdagingen waar het negentiende-eeuwse liberalisme in zijn ogen voor stond. Alleen door een forse wending aan het liberalisme te geven, kon afdoende worden gereageerd op het moderniseringsproces in de samenleving.
Daar waar liberalen zich decennialang hoofdzakelijk hadden beziggehouden met het vastleggen van de belangrijkste grondwettelijke vrijheden en de nadere invulling van deze vrijheden, groeide in de laatste decennia van de negentiende eeuw het besef dat vrijheidsrechten alleen onvoldoende waren. Als gevolg van toenemende erkenning van het feit dat individuen mede worden gemaakt en geraakt door hun omgeving ontstond het inzicht dat het soms nodig kon zijn de individuele kansengelijkheid juist met behulp van de staat te bevorderen. De breed gedragen gedachte van laissez-faire maakte geleidelijk bij een groep liberalen plaats voor de roep om iets meer overheidsbemoeienis.

Cort van der Linden en de zijnen – de sociaal-liberalen, zoals tijdgenoten hen gingen noemen – behoorden zeker niet tot degenen die maatschappelijke ongelijkheid als iets verwerpelijks beschouwden. Integendeel: maatschappelijke ongelijkheid was niet alleen een gegevenheid, maar ook een noodzakelijke voorwaarde voor individuele en maatschappelijke ontwikkeling. Wel was het naar de mening van sociaal-liberalen zo dat het aspect ‘toeval’ zoveel mogelijk geneutraliseerd moest worden, zodat de race van het leven toch vooral onder gelijke voorwaarden plaats kon vinden. ‘De edele en veredelende strijd om het leven moet niet worden voorkomen, maar de wonden moeten worden verzacht en gelenigd.’
Het waren de sociaal-liberalen die eind negentiende eeuw het liberalisme van Thorbecke c.s. weer up tempo brachten en als het ware klaarstoomden voor de volgende eeuw. In sneltreinvaart werden sociale wetten ingevoerd, met name tijdens het kabinet-Pierson/Goeman Borgesius (1897-1901) dat de geschiedenis in zou gaan als het kabinet der sociale rechtvaardigheid. De Woningwet maakte een einde aan de verpauperde omstandigheden waarin fabrieksarbeiders in de steden noodgedwongen leefden; de Ongevallenwet bood arbeiders financiële steun na een bedrijfsongeval; de Gezondheidswet zag toe op betere hygiënische omstandigheden in de steden; en de Leerplicht legde de kinderarbeid fors aan banden. De start van de verzorgingsstaat was daarmee bij uitstek een liberaal project.
Anno 2025 is het juist deze verzorgingsstaat die liberalen voor nieuwe grote uitdagingen stelt. Daar waar de sociaal-liberalen eind negentiende eeuw worstelden met de vraag hoe individuen zoveel mogelijk een gelijke startpositie zouden kunnen krijgen en gevrijwaard konden blijven van omgevingsinvloeden waar zij zelf weinig grip op hadden, zou kunnen worden gesteld dat liberalen anno 2025 vooral een antwoord moeten vinden op de vraag hoe de steeds maar uitdijende verzorgingsstaat aan banden kan worden gelegd. Was het devies destijds juist meer staatsbemoeienis, tegenwoordig is het vooral een zoektocht naar minder overheidsingrijpen en meer ruimte voor individuele vrijheid en eigen verantwoordelijkheid.
Ogenschijnlijk lijken deze doelstellingen mijlenver van elkaar verwijderd, doch voor wie zich meer in het gedachtengoed van de negentiende-eeuwse sociaal-liberalen verdiept wordt al snel duidelijk dat er juist veel overeenkomsten zijn. Sociaal-liberalen van het eerste uur zullen zich op geen enkele wijze herkennen in de huidige verstikkende deken die de overheid met allerlei wet- en regelgeving en bemoeienissen over de samenleving heeft gelegd.
In een verwoede poging ongelijkheid als zodanig zoveel mogelijk te verbannen is de overheid in de naoorlogse periode volledig doorgeslagen. Zij dringt diep door in alle aspecten van de samenleving en in de levens van mensen, met meer dan eens zeer schadelijke gevolgen. Vrijwel niets wordt meer daadwerkelijk en oprecht overgelaten aan de individuele verantwoordelijkheid, voor alles lijken mensen bij vadertje staat aan te kunnen kloppen. Voor sociaal-liberalen zou dit veel te ver gaan. Immers juist ook sociaal-liberalen gaven blijk van een groot vertrouwen in het individu, diens vermogen veel zaken zelf te regelen in contact met mede-mensen en de individuele bereidheid tot naastenliefde. Alléén daar waar de omstandigheden de individuele vrijheid te veel belemmerden was hulp geboden.
In de huidige verzorgingsstaat worden niet zozeer de belemmeringen van de individuele vrijheid weggenomen, doch wordt veeleer de individuele verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid de das omgedaan. Het is zaak hier paal en perk aan te stellen. Net als eind negentiende eeuw is het ook nu de hoogste tijd het liberalisme een nieuwe wending te geven, terug naar meer ruimte voor individuele vrijheid en verantwoordelijkheid in een samenleving waar de overheid zich klein maar (daad)krachtig bezighoudt met de noodzakelijke randvoorwaarden.
Wetenschappelijk medewerker