In onze tijd worden we dagelijks overspoeld door meningen, nieuwsberichten en filmpjes die vaak door algoritmen worden geselecteerd op wat ‘goed scoort’. Daardoor lopen we het risico vooral bevestigd te worden in wat we al denken. Wie niet alert is, laat zijn oordeel langzaam overnemen door wat de meerderheid lijkt te vinden of door wat ‘het algoritme’ hem voorstelt. Juist dan is zelfkennis cruciaal: inzicht in de grenzen van je eigen denk- en kenvermogen, zodat je niet gedachteloos meegaat in de massa.
In een liberale democratie is het belang van zelfkennis onomstreden, althans, behoort het onomstreden te zijn. Zelfkennis veronderstelt niet alleen het vermogen tot zelfstandig denken. Door zelfkennis leert de mens bovendien de grenzen van zijn eigen denk- en kenvermogen kennen. Het behoedt hem zijn menselijke nieuwsgierigheid niet te temperen met ijdele en oppervlakkige ‘wijsheden’. Door zelfkennis heeft de mens het vermogen om blijvend open te staan voor het onverwachte, waardoor hij positief kritisch blijft ten overstaan van zijn eigen ideeën, andermans ideeën en het algemeen aanvaarde. Het vermogen tot zelfkennis veronderstelt de authentieke en kritische mens. Dit type mens is van vitaal belang voor een liberale democratie.
De liberale democratie valt en staat bij de liberaal democratische mens, die uiteindelijk de liberaal democratische instituties moet legitimeren. Hoewel tegenwoordig – zeker in tijden van verkiezingen – al te gemakkelijk met politieke termen wordt gestrooid, wordt vaak niet helder gemaakt wat deze termen nu precies betekenen. Wat is democratisch? Wat is antidemocratisch? Wat is populistisch? Wat is het redelijke midden? En nu rijst de vraag: wat is liberaal democratisch?

De liberaal democratische mens
Om die vraag te beantwoorden, is het allereerst van belang om het liberale en het democratische van elkaar te scheiden in de kwalificatie ‘liberaal democratisch’. Voor de democratische mens is het van belang om deel te kunnen nemen aan het publieke debat, waarbij hij aanvaardt dat er een pluraliteit aan meningen en ideeën is, waarvan een deel na de verkiezingen de tijdelijke macht kan vertegenwoordigen. Voor de liberale mens is het van belang om in werkelijke vrijheid te kunnen denken en handelen, waarbij zelfstandigheid het uitgangspunt vormt.
De liberaal democratische mens er één die het zelfstandig denken en handelen weet toe te passen in een pluriforme maatschappij. Hoewel dit logisch klinkt en er wellicht van uit wordt gegaan dat dit type mens de norm is in de hedendaagse liberale democratie, is dat allerminst vanzelfsprekend. Het pluriforme karakter van de democratie brengt immers dusdanig veel verscheidenheid met zich, dat de mens het lastig kan vinden om werkelijk zelfstandig te blijven denken en handelen.
Bovendien kenmerkt het huidige tijdsgewricht zich door een snel veranderende werkelijkheid, waarin de mens voor de opgave staat om hierop enige ‘grip’ te krijgen. Grip krijgen op de werkelijkheid is een te begrijpen menselijk streven. Helaas is deze grip vaak niet meer dan een weerbarstige houvast aan oppervlakkige belangen en subjectieve waarheden, waardoor het vermogen tot werkelijk zelfstandig denken en handelen haast onmogelijk wordt.
Hierin toont zich ook het gevaar van de massasamenleving: de samenleving waarin de massa heerst en het individu ten onder gaat. Zodra het individu het vermogen tot zelfstandig denken en handelen verliest, gaat het immers ten onder gaat aan de massa, verdwijnt de liberaal democratische mens, en dient het einde aan van de liberale democratie zich onverbiddelijk aan.
Voor het behoud van de liberale democratie, is het behoud van de liberaal democratische mens dus van belang. Dit vereist dat hij ernst en ironie goed van elkaar weet te onderscheiden. Concreet betekent dit enerzijds dat hij de ernst inziet van het belang om te blijven streven naar zelfstandigheid en authenticiteit, om zijn persoonlijke vrijheid te behouden. Anderzijds betekent dit dat hij de ironische kant van zijn ernst inziet, nu hij ten behoeve van het open debat zich niet te snel zal moeten verschuilen achter de ‘waarheid’ van zijn betrekkelijke kennis en kunde. Om inzicht te krijgen in die balans tussen ernst en ironie, is zelfkennis van enorm belang.
Het belang van zelfkennis
De waarde van zelfkennis komt veelvuldig naar voren in de Dialogen (dialogen gevoerd door Socrates en opgeschreven door Plato). Ook in de dialoog Symposium komt de waarde van zelfkennis op prachtige wijze aan bod. Aan de hand van uitleg waar de halfgod Eros nu precies voor staat, laat Socrates zien dat een goed mens altijd zal blijven streven naar kennis en wijsheid. Hiervoor is van belang dat iemand zich niet zomaar tevredenstelt met wat hij al weet of, nog erger, wat hij al denkt te weten. Diegene lijdt namelijk aan de kwaal van de dubbele onwetendheid en zal hieraan (aan zijn ijdelheid) ten onder gaan. Alcibiades, die op een later moment in de voornoemde dialoog aantreedt, is hier hét voorbeeld van.
De kwaal van de dubbele onwetendheid ziet op het gegeven dat iemand niet alleen iets niet weet, maar vooral dat diegene helemaal niet ínziet dat hij iets niet weet. Zelfkennis, inzicht in de grenzen van het eigen denk- en kenvermogen, is noodzakelijk om niet te vervallen in die dubbele onwetendheid, om niet zomaar ten prooi te vallen aan bepaalde (subjectieve of oppervlakkige) waarheden, en om te blijven streven naar werkelijk zelfstandig denken en handelen.

Een dergelijke levenshouding was volgens Socrates de juiste levenshouding. Het is de levenshouding van de filosoof. De filosoof is zijn leven lang hongerig; niet naar macht, maar naar wijsheid. Iemand die liberalen eens attendeerde op het belang van de filosofische levenshouding en de waarde van zelfkennis, was de liberale filosoof Cornelis Bellaar Spruyt (1842-1901). In een stuk dat hij schreef voor De Gids, genaamd Socrates als wijsgeer (1881), ging hij in op de meerwaarde die de filosofie van Socrates heeft op de menselijke levenshouding. De wil tot denken en de wijze van denken van Socrates was voor Spruyt inspirerend en toonaangevend voor eenieder:
“Neen, Socrates was vóór alles een denker, een dier uiterst zeldzame mannen, voor wie het nadenken de allerdringendste levensbehoefte is. Daarin ligt zijne hooge beteekenis voor de geschiedenis niet van Athene, niet van Griekenland, maar van de menschheid.”
Socrates’ redelijke vorm van scepticisme, gedreven door een aanblijvende nieuwsgierigheid, zou de mens behoeden voor het te eenvoudig uitbesteden van de kritische rede aan het algemeen aanvaarde. Voor Spruyt was de kritische mens, met inzicht in zijn eigen vermogen en onvermogen, een noodzakelijke voorwaarde om ook een vrij mens te kunnen zijn. Alleen door een kritische levenshouding aan te nemen, zou iemand namelijk pas werkelijk zelfstandig kunnen denken en handelen. Zo’n karakter en filosofische levenshouding is niet aangeboren: telkens weer opnieuw is het aan onszelf om deze levenstaak ernstig te nemen en waardig te vervullen.
Een les voor de liberale democratie
Voorafgaand aan ieder menselijk handelen, gaat een denken en beslissen. In een liberale democratie is het gemakkelijk om ervan uit te gaan dat iedere burger werkelijk zelfstandig denkt, beslist en handelt. Het postulaat van een liberale democratie is immers dat iedere burger affiniteit heeft met het liberaal democratische, en dat iedere burger zich op werkelijk vrije en zelfstandige wijze zal verhouden tot een pluriforme maatschappij. Het vergt echter heel wat rationele kracht om overeind te blijven in een storm van meningen en ideeën, en om niet te eenvoudig met de winden mee te waaien. Een liberale democratie vraagt om, correctie, eist vrije, zelfstandige en kritische burgers. Hiervoor is inzicht in de grenzen van het eigen denk- en kenvermogen een noodzakelijk begin.
Wetenschappelijk medewerker